ECLI:NL:RBZWB:2024:2242

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
02/055810-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen voorwaardelijk opzet op brandstichting, wel sprake van schuld

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2024, stond de verdachte terecht voor de verdenking van opzettelijke brandstichting. De tenlastelegging hield in dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht door vuurwerk in de nabijheid van een jerrycan met benzine te gooien, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar zou hebben opgeleverd. Tijdens de zitting op 22 maart 2024 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H. Goedegebure, gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor voorwaardelijk opzet van de verdachte, maar dat er wel sprake was van schuld door aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit van opzettelijke brandstichting, maar achtte hem schuldig aan het subsidiair ten laste gelegde feit van schuld aan brand. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 10.000,- aan de benadeelde partij Woongoed Middelburg voor materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/055810-23
vonnis van de meervoudige kamer van 22 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door aangestoken vuurwerk in aanraking te brengen met een jerrycan welke met benzine was besprenkeld, waardoor er gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was te duchten dan wel dat de brand met dit gevaar aan zijn schuld te wijten is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft bekend brandend vuurwerk in de richting van een jerrycan met daarin benzine gegooid te hebben. Door zich zo te gedragen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hierdoor brand kon ontstaan waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit nu verdachte geen opzet heeft gehad op het stichten van brand en hij de gevolgen van zijn handelen, het naar buiten gooien van kindervuurwerk, niet heeft overzien. Wel kan bewezen worden verklaard dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, nu hij hiermee ondoordacht en onoplettend heeft gehandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 23 februari 2023 vanuit zijn woning aangestoken vuurwerk in zijn tuin, in de richting van een met benzine besprenkelde jerrycan – die hij daar kort daarvoor had neergezet- , heeft gegooid. Hierdoor is brand ontstaan tegen de achtergevel van de woning van verdachte aan [woonadres] .
- is sprake van opzettelijke brandstichting?
Gelet op het dossier kan niet bewezen worden dat verdachte vol opzet had op het veroorzaken van de brand. De vraag is vervolgens of verdachte wel bewust de aanmerkelijke kans dat die brand zou ontstaan door het gooien van vuurwerk in de richting van een met benzine besprenkelde jerrycan heeft aanvaard en daarmee voorwaardelijk opzet op die brand heeft gehad. De rechtbank overweegt dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat als je, zonder na te denken en onder invloed van alcohol en cannabis, aangestoken vuurwerk in je tuin gooit terwijl je daar kort daarvoor een met benzine besprenkelde jerrycan hebt neergezet, er brand kan ontstaan. Gebleken is ook dat er daadwerkelijk brand is ontstaan. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank beantwoordt deze vraag negatief. In het dossier zitten geen bewijsmiddelen waaruit deze bewustheid blijkt en in de overige omstandigheden ziet de rechtbank juist contra-indicaties. Zo had verdachte een groot belang bij het behouden van zijn woning, waar ook zijn dochter geregeld verblijft, en zat zijn hond in een bench in de tuin naast de met benzine gevulde jerrycan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van de brand bewust heeft aanvaard. Daarmee is niet komen vast te staan dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gevolg, namelijk dat brand is ontstaan. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde feit – de opzettelijke brandstichting – vrijspreken.
- is sprake van schuld aan de brand?
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of verdachte schuld heeft aan het ontstaan van de brand. Zij is van oordeel dat geen sprake is van ‘grove’ schuld. Hoewel verdachte een zeker bewustzijn heeft gehad van het gevaar, vindt de rechtbank niet dat er gezien alle omstandigheden van het geval bewijs is voor de zwaarste gradatie van schuld. Verdachte heeft verklaard dat hij, zonder na te denken en onder invloed van alcohol en cannabis, aangestoken vuurwerk naar buiten heeft gegooid in de richting van de met benzine besprenkelde jerrycan. Dit kan verdachte dan ook worden verweten. Er is hierdoor brand ontstaan en daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van schuld door aanmerkelijk onvoorzichtig te handelen. Verdachte had voorzichtiger moeten en kunnen handelen.
- levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of gevaar voor goederen?
De rechtbank acht niet bewezen dat de brand gemeen gevaar voor personen heeft opgeleverd. De rechtbank stelt daartoe vast dat er beperkt onderzoek is gedaan. Weliswaar woonde verdachte in een kamer in een rijtjeshuis, waarnaast ook andere personen woonachtig waren, maar dit is onvoldoende om gemeen gevaar voor personen bewezen te verklaren. Zo is niet duidelijk geworden wie zich ten tijde van de brand in het pand bevond en op welke plek en hoe het pand in elkaar stak. Ook is niet duidelijk wat het risico was dat de brand zich (snel) zou verspreiden. De schade is daarnaast relatief beperkt gebleven. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Wel acht de rechtbank bewezen dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair
op omstreeks 23 februari 2023 te [plaats] , aanmerkelijk onvoorzichtig open vuur (aangestoken vuurwerk) in aanraking heeft gebracht met een jerrycan gelegen in de achtertuin van de tussenwoning [woonadres] - welke met benzine was besprenkeld, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat die jerrycan gedeeltelijk is verbrand, en daardoor gemeen gevaar voor de woning [woonadres] en de naastgelegen woningen en de inboedelgoederen van die woningen, ontstond.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert (voor feit 1 primair) aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering. Verder vordert zij de oplegging van een taakstraf ter hoogte van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar over te gaan tot oplegging van alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarbij kan eventueel aanvullend nog een taakstraf worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door zonder na te denken en onder invloed van alcohol en cannabis, vuurwerk in zijn tuin te gooien, terwijl hij daar kort daarvoor een met benzine besprenkelde jerrycan had neergezet. Er ontstond brand doordat de jerrycan met benzine vlam vatte. Niet alleen voor de buurtbewoners, maar ook voor de maatschappij in het algemeen geldt dat brand(stichting) gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt, vooral nu de brand heeft plaatsgevonden in de tuin van een middenwoning in een rij met meerdere woningen. Daar komt nog bij dat verdachte van geluk mag spreken dat het alleen bij materiële schade is gebleven en dat het niet slechter is afgelopen voor zijn hond, die op korte afstand van de plek waar de brand is ontstaan, buiten in een bench zat.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten. Verdachte heeft een uitgebreid strafblad dat met name bestaat uit agressie-en geweldsdelicten gepleegd onder invloed van alcohol, maar is sinds 2017 niet meer in aanraking gekomen met justitie.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 7 maart 2024. Hieruit volgt dat de verdachte sinds 8 maart 2023 onder voorwaarden is geschorst uit de voorlopige hechtenis. In deze maanden werd met verdachte vanuit het forensisch kader toegewerkt naar een (prille) stabiliteit op de leefgebieden. Inmiddels verkeert de woning van verdachte (nadat deze ernstig vervuild was geraakt) in een goede staat, is hij gestart met een arbeidsmatige dagbesteding en is hij sinds 5 december 2023 abstinent van alcohol. De reclassering ziet het contact en de omgang met zijn dochter als steunend voor verdachte. Zij acht sprake van een gemiddeld recidiverisico. Naar aanleiding van dit feit is sprake van een dreigende uithuiszetting en heeft verdachte conflictueus contact met zijn gezin en familie, waar hij zich veel zorgen over maakt en spanningen van ervaart. Bij stressvolle of onoverzichtelijke situaties heeft hij de neiging om zich afwachtend en vermijdend op te stellen en toont hij nog steeds vluchtgedrag in het gebruik van middelen, hetgeen volgens de reclassering voortkomt uit gebrekkige oplossingsgerichte vaardigheden, emotieregulatie en copingvaardigheden. Zij acht verdachte op dit moment niet in staat om zichzelf staande te houden binnen de maatschappij en hij heeft hulp nodig om de bereikte stabiliteit te behouden en verder uit te breiden. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, meewerken aan een ambulante behandeling bij Forensische Zorg Zeeland en het meewerken aan middelencontrole.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van opzettelijke brandstichting. Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat de brand aan verdachte zijn schuld te wijten is geweest, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen. Voorts zal zij, om de ernst van het feit te benadrukken, ook een taakstraf ter hoogte van 120 uur opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij Woongoed Middelburg vordert een schadevergoeding van € 15.854,39 ter zake van materiële schade voor het bewezen verklaarde feit.
Ter terechtzitting is door de officier van justitie en de raadsman de vraag opgeworpen of de benadeelde partij ontvankelijk is in de vordering, nu deze door [benadeelde] is ingediend namens Woongoed Middelburg, zonder dat zich in het dossier een machtiging bevindt waaruit blijkt dat [benadeelde] daartoe bevoegd was.
De rechtbank stelt vast dat [benadeelde] namens Woongoed Middelburg aangifte heeft gedaan en daar kennelijk toe bevoegd was. Nu er geen aanwijzingen zijn van het tegendeel, gaat de rechtbank ervan uit dat [benadeelde] behalve tot het doen van de aangifte eveneens bevoegd was tot het indienen van een vordering namens Woongoed Middelburg. De benadeelde partij is ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank begroot de schade naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,-.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal daarnaast ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal € 10.000,-) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 23 februari 2023. De rechtbank zal niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen nu de benadeelde partij geacht wordt in staat te zijn de toegewezen vordering zelf te incasseren.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 158 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
aan zijn schuld te wijten zijn van brand, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 90 (negentig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij de Verslavingsreclassering Emergis op het adres Vrijlandstraat 33e, 4337 EA Middelburg, telefoonnummer: 0113-267290 meldt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit nodig acht;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie ‘CoVa-training’ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling wordt vanuit de schorsende voorwaarden voortgezet. De behandeling duurt de gehele periode of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Woongoed Middelburg van € 10.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente te berekenen vanaf 23 februari 2023, tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten
* 1 DS Lucifers, G2563920, Sakerhets;
* 2 STK Schaal, G2563924;
* 2 STK Gas, G2563921, Butane;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lorello-Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 maart 2024.
Mr. Nomes en mr. Skalonjic zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.