ECLI:NL:RBZWB:2024:2240

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
02/336129-23 en 20-002974-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor oplichting door niet-naleving van tenlasteleggingseisen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van oplichting van [aangever] door zich voor te doen als een bonafide tuinman en onevenredig hoge bedragen in rekening te brengen voor werkzaamheden aan de tuin. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafrecht, omdat de oplichtingshandelingen niet specifiek waren opgenomen in de tenlastelegging. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor oplichting, deze niet konden worden bewezen op basis van de huidige tenlastelegging. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen. De benadeelde partij, [aangever], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank benadrukte dat de tenlastelegging als grondslag voor het proces dient en dat de oplichtingshandelingen die niet in de tenlastelegging waren opgenomen, niet konden worden meegenomen in de beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/336129-23 en 20-002974-20 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. C.M.J.M. van Buul en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [aangever] heeft opgelicht door zich voor te doen als bonafide tuinman en voor de overeengekomen werkzaamheden onevenredig hoge bedragen in rekening te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van het bewijs aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overwegingen
De rechtbank merkt op dat in het algemeen spraakgebruik het enkele niet nakomen van een verbintenis al snel wordt gezien of wordt geduid als ‘oplichting’. Bij een strafrechtelijke vervolging is vanzelfsprekend echter slechts leidend het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en daarin worden zwaardere eisen gesteld om tot een veroordeling ter zake van oplichting te kunnen komen. De wetgever wil – kort samengevat – voorkomen dat de enkele civielrechtelijke wanpresentatie al leidt tot een strafrechtelijke vervolging. Het zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide tuinman die in staat en voornemens is de dienst te leveren levert dan ook niet het aannemen van een valse hoedanigheid op in de zin van artikel 326 Sr. Voorts is van belang op te merken dat op grond van voornoemde delictsomschrijving vereist is dat iemand door een oplichtingsmiddel tot iets moet zijn bewogen, hetgeen betekent dat moet kunnen worden vastgesteld dat de persoon die van oplichting aangifte heeft gedaan (pas) is overgegaan tot het verrichten van de in de aangifte omschreven handeling doordat de verdachte bij de aangever door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken., met daarbij de kanttekening dat de rechtbank niet buiten de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddelen om tot een veroordeling kan komen. Kort samengevat kan gezegd worden dat moet worden onderzocht of sprake is van een voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen. Dit zal niet alleen moeten blijken uit de bewijsmiddelen, maar zal ook op een juiste wijze ten laste moeten zijn gelegd. De tenlastelegging dient immers als grondslag voor het processuele debat (met de mogelijkheid tot wijziging van de tenlastelegging gedurende het proces).
Overwegingen ten aanzien van het tenlastegelegde
Uit de aangifte van [aangever] volgt dat hij een mondelinge overeenkomst heeft gesloten tot het laten opknappen van zijn voor- en achtertuin door verdachte voor een bedrag van
€ 4.000,-. Omstreeks 24 juni 2023 startte verdachte met zijn werkzaamheden. In een periode van zo’n twee maanden tijd heeft verdachte onder meer de tuin leeggehaald, onkruid gesnoeid en een schutting geplaatst. Voor deze schutting zou nog eens een bedrag van
€ 2.000,- boven op de afgesproken € 4.000,- betaald moeten worden aan verdachte door [aangever]. In de periode van 24 juni 2023 tot en met 5 november 2023 is er echter in totaal een bedrag van € 31.335,30 door [aangever] aan verdachte betaald in contanten, door overboekingen en ‘tikkies’. De betalingen worden onder meer omschreven als ‘resterend voorschot tuin’, ‘tuin helemaal klaar’, ‘lening’ en ‘terugbetaling’. Uit het overzicht dat door de zoons van [aangever] over de betalingen is opgemaakt blijkt dat de betalingen voor de tuin op een gegeven moment over zijn gegaan in leningen. Verdachte heeft meerdere verhalen aan [aangever] verteld, altijd met de belofte dat hij het geld terug zou geven en heeft [aangever] hier ook daadwerkelijk van overtuigd.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat hij de tuin van [aangever] zou opknappen voor een bedrag van € 6.000,- en dat hij ook daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht. Hij heeft aangegeven dat het afgesproken bedrag wel erg hoog was, maar dat er ook veel in de tuin gedaan moest worden. Verdachte heeft ook aangegeven dat hij direct na de start van de werkzaamheden in de tuin een ‘vriendschap’ met [aangever] heeft opgebouwd. In deze vriendschap heeft [aangever] veel geld geleend aan verdachte. Verdachte had de intentie om dit geld terug te betalen, maar wist ook dat hij dit niet zou kunnen omdat hij dit geld vooral gebruikte om te voorzien in zijn drugsverslaving. De meeste betalingsomschrijvingen die zien op de tuin hebben volgens verdachte niks met de overeenkomst over de tuin te maken. Verdachte heeft met [aangever] afgesproken dat de zogenaamde leningen anders werden omschreven zodat de bewindvoerder van verdachte geen argwaan zou krijgen. Om diezelfde reden zijn er ook veel contanten opgenomen door [aangever]. Verdachte heeft bekend [aangever] opgelicht te hebben.
De rechtbank stelt vast dat aan verdachte is ten laste gelegd dat hij [aangever] heeft bewogen tot de afgifte van in totaal een geldbedrag van € 31.225,30, althans een geldbedrag van € 26.090,30 door gebruik te maken van de volgende oplichtingsmiddelen:
- zich voor te doen als bonafide tuinman en/of,
- met voornoemde [aangever] werkzaamheden overeen te komen inhoudende onderhoud van de tuin van voornoemde [aangever] en/of het plaatsen van een schutting in de tuin van
voornoemde [aangever] en/of,
- (vervolgens) voor genoemde overeengekomen werkzaamheden onevenredig hoge bedragen in rekening te brengen.
De rechtbank stelt vast dat alle bovengenoemde oplichtingshandelingen zien op de overeenkomst tussen [aangever] en verdachte over het opknappen van de tuin, terwijl verdachte ook daadwerkelijk werkzaamheden in die tuin heeft verricht. Verdachte was, zeker in het begin, wel degelijk een bonafide tuinman. Hij heeft weliswaar toegegeven dat de bedragen voor het onderhoud van de tuin aan de hoge kant waren, maar het enkele feit dat de overeengekomen bedragen niet markconform zijn, maakt nog niet dat sprake is van oplichting. Zowel door (de zoons van) [aangever] als verdachte wordt verklaard dat [aangever] door verdachte onder valse voorwendselen is bewogen tot het aangaan van vele leningen. Dit vindt ook deels steun in de door beiden ondertekende schuldbekentenis en het feit dat [aangever] door de bewindvoerder van verdachte op de lijst van schuldeisers is gezet. In de tenlastelegging wordt echter niet gesproken over oplichtingshandelingen die zien op de leningen van [aangever] aan verdachte en/of de verhalen die verdachte hierover aan [aangever] heeft verteld.
Conclusie
Hoewel uit het dossier en hetgeen is besproken tijdens het onderzoek ter terechtzitting wel degelijk aanwijzingen blijken dat er sprake is geweest van oplichting door verdachte, maken de hiervoor genoemde omstandigheden geen onderdeel uit van de tenlastelegging, zodat de rechtbank deze niet bij haar beoordeling van het bewijs heeft kunnen betrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de oplichtingshandelingen, zoals deze zijn ten laste gelegd, niet bewezen kunnen worden verklaard. De rechtbank acht om die reden dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 27.090,30.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch die onder parketnummer 20/002974-20 (en onder parketnummer 02/016801-20 in eerste aanleg bij deze rechtbank) aan verdachte is opgelegd bij arrest van 11 april 2022 ten uitvoer zal worden gelegd. Nu verdachte zal worden vrijgesproken, moet de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen. Dit brengt met zich mee dat het resterende deel van de voorwaardelijke straf gehandhaafd blijft en dat daarmee ook de eerder daarbij opgelegde bijzondere voorwaarden blijven voortduren.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het aan hem ten laste gelegde feit;

Vordering tenuitvoerlegging

- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. M. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lorello-Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2024.