In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van oplichting van [aangever] door zich voor te doen als een bonafide tuinman en onevenredig hoge bedragen in rekening te brengen voor werkzaamheden aan de tuin. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafrecht, omdat de oplichtingshandelingen niet specifiek waren opgenomen in de tenlastelegging. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor oplichting, deze niet konden worden bewezen op basis van de huidige tenlastelegging. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen. De benadeelde partij, [aangever], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank benadrukte dat de tenlastelegging als grondslag voor het proces dient en dat de oplichtingshandelingen die niet in de tenlastelegging waren opgenomen, niet konden worden meegenomen in de beoordeling.