In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor zijn bromfiets op 11 maart 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 12 maart 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft de zaak toegelicht.
Betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat zijn voertuig betrokken was bij een aanrijding en total loss was verklaard. Hij had na overleg met zijn verzekeringsmaatschappij besloten de scooter te verkopen en had de verzekering opgezegd. Betrokkene ontving echter een bericht van het RDW dat het voertuig niet verzekerd was, wat hij toeschreef aan de koper die vergeten was actie te ondernemen. De zittingsvertegenwoordiger verzocht het beroep ongegrond te verklaren, maar erkende de verwarrende situatie en vroeg om matiging van de boete met 50%.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, gezien de omstandigheden die door betrokkene waren aangevoerd, besloot de kantonrechter de boete te matigen tot € 150. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest door de officier van justitie worden terugbetaald. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.