Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het bewerken of opzettelijk aanwezig hebben van softdrugs. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 maart 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar haar raadsvrouw, mr. Y.H.M. van Mierlo, wel. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, vorderde vrijspraak voor de verdachte, omdat het dossier geen bewijs bevatte dat de verdachte medeplichtig was aan het bewerken of aanwezig hebben van softdrugs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 20 juli 2022 een melding was gedaan over een hennepkwekerij op een woonwagenkamp waar de verdachte woonde. Op 18 augustus 2022 zijn er drie schuurtjes doorzocht, waar grote hoeveelheden softdrugs zijn aangetroffen. Echter, zowel de officier van justitie als de verdediging waren van mening dat er geen bewijs was dat de verdachte het schuurtje aan anderen ter beschikking had gesteld. De rechtbank oordeelde dat het feit dat de verdachte op het perceel woont, onvoldoende bewijs opleverde voor medeplichtigheid.
Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde medeplichtigheid aan het bewerken of aanwezig hebben van softdrugs. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2024, door de meervoudige kamer bestaande uit mr. R.J.H. de Brouwer, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen, in aanwezigheid van griffier mr. S.B.H. van Overveld.