ECLI:NL:RBZWB:2024:2214

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
02/020284-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ernstige verkeersdelicten op basis van artikel 5a Wegenverkeerswet

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 januari 2023 op de A4 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, een personenauto bestuurde. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige verkeersdelicten door de verkeersregels in ernstige mate te schenden, waaronder het meermalen overschrijden van de wettelijk toegestane maximumsnelheid en bumperkleven. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, heeft de verdachte vervolgd op basis van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Tijdens de zitting op 22 maart 2024 heeft de verdediging betoogd dat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van zijn gevaarlijke rijgedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een snelheid van 201 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid 100 kilometer per uur was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de verkeersdelicten en het gevaar dat de verdachte heeft veroorzaakt voor andere weggebruikers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/020284-23
vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. E.H. van den Pol, advocaat te Purmerend

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 januari 2023 een personenauto heeft bestuurd en zich zodanig heeft gedragen dat hij de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen, omdat verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat sprake was van levensgevaar voor anderen, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Dit op grond van het proces-verbaal van bevindingen met daarin de door de verbalisanten waargenomen verkeersgedragingen en de deels bekennende verklaring van verdachte dat hij harder heeft gereden dan de wettelijk toegestane maximumsnelheid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 5a WVW niet in opzettelijke vorm kan worden gepleegd gelet op het zogeheten Porsche-arrest van de Hoge Raad. Het is namelijk niet aannemelijk dat verdachte als gevolg van zijn verkeersgedraging bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zelf letsel oploopt of komt te overlijden. Daarnaast heeft verdachte enkel erkend dat hij harder heeft gereden dan de wettelijk toegestane maximumsnelheid. Er kan dan ook hooguit sprake zijn van gevaarzetting, zoals subsidiair is ten laste gelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank eerst de volgende feiten en omstandigheden vast.
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op 17 januari 2023 omstreeks 18:44 uur reden twee verbalisanten op de A4 ter hoogte van Halsteren. Het rijgedrag van een Volkswagen Golf met [kenteken] viel hen in negatieve zin op. Verdachte was de bestuurder van deze auto en naast hem zat een vriend. Verdachte was aan het bumperkleven achter een voorliggende personenauto. Vervolgens ging verdachte naar de rechter rijstrook en trok op, waarna hij zijn voorganger via rechts inhaalde en terug naar links ging. Verdachte maakte bij het wisselen van de rijstroken geen gebruik van zijn richtingaanwijzer. De verbalisanten zagen dat verdachte tijdens deze inhaalmanoeuvre dicht reed op de personenauto die voor hem reed op de rechter rijstrook. Hierna schoot verdachte net tussen deze auto en de auto op de linker rijstrook door. De verbalisanten besloten verdachte een stopteken te gaan geven. Verdachte trok weer op en liep meermalen op de verbalisanten uit, terwijl zij op dat moment tussen de 170 en 210 kilometer per uur reden. Even later reed er voor verdachte een personenauto. Deze auto zette de linker richtingaanwijzer aan en verplaatste zich naar de linker rijstrook. Verdachte kwam met hoge snelheid aanrijden. De auto op de linkerbaan trapte vervolgens hard op de rem en ging terug naar de rechter rijstrook. Vervolgens reden op de rechter rijstrook een vrachtwagen en op de linker rijstrook een aantal personenauto’s. Hierop ging verdachte bumperkleven achter de personenauto op de linker rijstrook. Nadat de personenauto’s de vrachtwagen hadden ingehaald, trok verdachte weer op en liep uit op de verbalisanten die op dat moment tussen de 190 en 210 kilometer per uur reden. Omstreeks 18:51 uur minderde verdachte zijn snelheid. Verdachte is vervolgens op de Noordlangeweg in Dinteloord (gemeente Steenbergen) staande gehouden. Geconstateerd is dat verdachte heeft gereden met een gecorrigeerde snelheid van 201 kilometer per uur, waar 100 kilometer per uur was toegestaan.
Verdachte heeft erkend dat hij de wettelijk toegestane maximumsnelheid heeft overschreden. Hij heeft op zitting verklaard dat hij gedurende twee tot drie kilometer aan het “planken” was.
Primair: artikel 5a WVW
De rechtbank dient voor het primair ten laste gelegde te beoordelen of verdachte de verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte meermalen de wettelijk toegestane maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, meermalen aan het bumperkleven was en een auto rechts heeft ingehaald. Dit zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk zijn benoemd als voorbeelden van het schenden van de verkeersregels. De lijst met genoemde verkeersgedragingen onder het eerste lid is echter niet limitatief. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het niet gebruiken van de richtingaanwijzer bij het wisselen van rijstrook worden aangemerkt als gevaarzettend rijgedrag. Hierdoor worden verkeersdeelnemers op de naastgelegen rijstrook immers plotseling geconfronteerd met een weggebruiker die zij daar niet verwachten en ook niet hoeven te verwachten. Vast staat dan ook dat verdachte meerdere verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op
ernstigverkeersgevaarlijk gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in dit geval de verkeersregels in ernstige mate geschonden. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten (kst. 35 086, nr. 3, p. 11 en 12) blijkt dat daarbij onder meer kan worden gedacht aan het voor een langere periode met een hoge snelheid rijden. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij wilde kijken hoe de nieuwe opgevoerde auto van zijn broer aanvoelde. Hij heeft erkend dat hij meerdere keren hard heeft gereden en dat hij aan het “planken” was. Uit de waarnemingen van de verbalisanten volgt over de gereden snelheid dat verdachte gedurende ongeveer zeven minuten meerdere keren twee keer zo hard reed als toegestaan. Daarnaast heeft verdachte meermalen zeer dicht achter een ander voertuig gereden, heeft hij een auto rechts ingehaald en heeft hij meermalen geen richtingaanwijzer gebruikt bij het wisselen van rijstrook. Onder deze omstandigheden in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden en het niet anders kan dan dat hij dat ook met opzet heeft gedaan.
Voor de vaststelling dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten is geweest, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels reëel voorzienbaar zijn geweest. Het staat voor de rechtbank niet ter discussie dat door de gedragingen van verdachte gevaarlijke verkeersituaties zijn ontstaan, zoals de situatie waarbij verdachte hard aan kwam rijden waarbij een andere auto, die aan het inhalen was, hard remde en terugging naar de rechter rijstrook. Daarbij komt dat het rijgedrag heeft plaatsgevonden op een dinsdagavond in januari vanaf omstreeks 18:45 uur, een tijdstip waarop te verwachten was dat er ook ander verkeer zou rijden en het al donker was, gedurende ongeveer zeven minuten en over een afstand van ongeveer 13 kilometer op de openbare snelweg. Uit het proces-verbaal van de verbalisanten blijkt ook dat er meerdere weggebruikers op de weg aanwezig waren. Vanwege het rijgedrag van verdachte is het zeer goed mogelijk geweest dat één of meerdere verkeersongevallen zouden hebben plaatsgevonden met ernstig of dodelijk letsel tot gevolg. Dit gevaar is te duchten geweest voor de andere weggebruikers en ook voor de bijrijder die in de auto van verdachte zat. Hiermee is ook aan het gevaarcriterium voldaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigende bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5a WVW.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 januari 2023 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom en/of Steenbergen en/of Dinteloord (gemeente Steenbergen) als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A4, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door meermalen de wettelijke toegestane maximumsnelheid in ernstige mate te overschrijden en meermalen te bumperkleven en een voertuig rechts in te halen en meermalen geen richtingaanwijzer gebruiken bij het wisselen van rijstrook, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingehouden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit om aan verdachte een taakstraf op te leggen. Verdachte is eerlijk geweest en heeft spijt betuigd. Een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf levert onevenredig veel nadeel op. Daarnaast schrijven de richtlijnen een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden voor. Er is geen reden om een langere rijontzegging op te leggen, zoals wel door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte is automonteur en heeft zijn rijbewijs nodig.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 17 januari 2023 met de auto op de snelweg A4 in ernstige mate de verkeersregels overtreden. Verdachte is op een onverantwoorde wijze door het verkeer gereden. Hij heeft gedurende een rit van ongeveer dertien kilometer opzettelijk met snelheden van 201 kilometer per uur gereden, is bij meerdere auto’s gaan bumperkleven, heeft een auto rechts ingehaald en heeft geen richtingaanwijzer gebruikt bij het wisselen van de rijstrook. Door zo te rijden heeft verdachte niet alleen de veiligheid van zichzelf en zijn bijrijder in gevaar gebracht, maar heeft hij ook geen oog gehad voor de veiligheid van de overige weggebruikers. Verdachte heeft verklaard dat hij wilde kijken hoe de nieuwe opgevoerde auto van zijn broer aanvoelde. Verdachte lijkt zich hierbij niet gerealiseerd te hebben dat het rijden in een auto een grote verantwoordelijkheid bij de bestuurder legt. Verkeersgevaarlijk gedrag kan immers grote gevolgen hebben. Verdachte heeft deze verantwoordelijkheid kennelijk niet gevoeld en een groot risico genomen door onverantwoord te rijden en verschillende verkeersregels te overtreden. Het is een wonder dat er geen verkeersongevallen hebben plaatsgevonden. Dit is niet aan verdachte te danken, maar aan de oplettendheid van andere weggebruikers.
Voor de overtreding van artikel 5a WVW heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen oriëntatiepunt geformuleerd. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 april 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:
1679). In dit arrest heeft het hof geoordeeld dat bij het bepalen van de op te leggen straf voor overtreding van artikel 5 WVW kan worden gekeken naar de voor een overtreding van artikel 6 WVW geformuleerde oriëntatiepunten en dat voor een juiste normhandhaving bij een overtreding van artikel 5a WVW in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming in de rede ligt. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken een passende reactie is op het rijgedrag van verdachte. De rechtbank zal aan verdachte dan ook twee weken gevangenisstraf opleggen. Daarnaast wordt aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor negen maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingehouden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Aan de voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zal een proeftijd van drie jaar worden verbonden. Dit acht de rechtbank nodig als stevige stok achter de deur om herhaling in de toekomst te voorkomen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
twee weken;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2024.