ECLI:NL:RBZWB:2024:2200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
10922853 VV EXPL 24-10 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en opzegging arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 april 2024, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Meulen, een loonvordering ingesteld tegen gedaagde, die procedeert in persoon. Eiser was sinds 5 maart 2018 in dienst bij gedaagde als automonteur, maar is arbeidsongeschikt. Gedaagde heeft op 15 november 2023 toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, wat is goedgekeurd. Eiser vordert betaling van achterstallig loon over de periode van juni 2023 tot en met december 2023, alsook loon vanaf januari 2024, en vakantietoeslag. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de arbeidsovereenkomst per 31 december 2023 is beëindigd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser een spoedeisend belang heeft bij de vordering. De rechter oordeelt dat gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, waardoor de vordering tot betaling van loon vanaf januari 2024 wordt toegewezen. De rechter heeft ook de gevorderde vakantietoeslag en wettelijke verhoging toegewezen, maar de verhoging is gematigd tot maximaal 20% omdat gedaagde niet kwaadwillig heeft gehandeld. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten en moet een deugdelijke specificatie van de te betalen bedragen verstrekken. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10922853 \ VV EXPL 24-10
Vonnis in kort geding van 5 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijf],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 februari 2024 met producties;
- de mondelinge behandeling van 27 februari 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de door [gedaagde] ter zitting overgelegde stukken.
1.2
Na de mondelinge behandeling is de zaak op verzoek van partijen aangehouden voor het treffen van een regeling. Bij e-mail van 19 maart 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] de kantonrechter medegedeeld dat partijen geen regeling hebben bereikt en verzocht om vonnis te wijzen. [gedaagde] heeft bij e-mail van 19 maart 2024 aan de kantonrechter gevraagd om nog een uitstel van 14 dagen te verlenen om gelden te lenen, welk bericht aan de gemachtigde van [eiser] is gezonden. Nu daarop geen instemming is gebleken van [eiser] , zal de kantonrechter vonnis wijzen.

2.De feiten

2.1
[eiser] was vanaf 5 maart 2018 bij [gedaagde] in dienst in de functie van automonteur tegen een loon van € 1.605,81 netto per maand exclusief toeslagen.
2.2
[eiser] is arbeidsongeschikt en op 15 november 2023 heeft [gedaagde] aan het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Het UWV heeft [gedaagde] toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen en [gedaagde] kon tot en met 18 januari 2024 gebruik maken van de toestemming.
2.3
Bij brief van 4 januari 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om het verschuldigde loon te betalen met een deugdelijke bruto netto specificatie en het loon in de toekomst steeds aan het einde van de betreffende maand te betalen.
2.4
Als reactie heeft [gedaagde] bij e-mail van 6 januari 2024 medegedeeld dat zijn bedrijf per 31 december 2023 is opgeheven en hij het loon tot en met december 2023 gedeeltelijk kan compenseren.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
tot betaling van een bedrag van € 11.240,07 netto, zijnde het loon van 1 juni 2023 tot en met 31 december 2023 waarbij [gedaagde] zorg dient te dragen voor brutering van het bedrag;
tot betaling van het loon ad € 1.605,81 netto per maand vanaf 1 januari 2023 tot het tijdstip waarop het dienstverband tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, waarbij [gedaagde] dient zorg te dragen voor brutering van het bedrag;
tot betaling van 8% vakantietoeslag over het onder I en II genoemde bruto equivalent van de nettobedragen op de bij de wet aangegeven tijdstippen;
tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW) over de gevorderde bedragen onder I, II en III vanaf het moment van opeisbaarheid, althans het tijdstip van de dagvaarding;
tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 jo 6:120 BW over alle gevorderde bedragen vanaf het moment van opeisbaarheid, althans het tijdstip van de dagvaarding en voor bedragen die nadien opeisbaar worden vanaf het tijdstip van opeisbaar zijn van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
tot verstrekking van een deugdelijke specificatie van de te betalen en betaalde bedragen een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] na betekening van het vonnis in gebreke blijft;
tot betaling van de kosten van de procedure, vermeerderd met de nakosten.
2.2
[eiser] legt aan zijn vorderingen – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] zijn verplichting tot betaling van loon niet nakomt. Hij stelt dat het achterstallige loon over de periode juni 2023 tot en met december 2023 € 11.240,67 netto bedraagt. Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagde] de arbeidsovereenkomst na de gekregen toestemming van het UWV niet heeft opgezegd waardoor de arbeidsovereenkomst nog doorloopt. Hierdoor is [gedaagde] volgens [eiser] ook het loon vanaf januari 2023 verschuldigd. [eiser] stelt een spoedeisend belang te hebben bij de vorderingen omdat hij het loon hard nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien en het UWV de betalingsverplichting niet overneemt.
2.3
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert – samengevat – aan dat hij op 6 januari 2024 een brief aan [eiser] heeft gezonden tot opzegging van de arbeidsovereenkomst waardoor deze per 31 december 2023 is beëindigd en vanaf dan geen loon meer verschuldigd is. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij spoedig het loon tot en met december 2023 kan betalen. Ten aanzien van de gevorderde loonstroken voert [gedaagde] aan dat [eiser] die kan downloaden bij een inlogportaal waarvan [eiser] sinds 2018 inlogcodes heeft, maar hij bereid is de loonstroken aan [eiser] toe te zenden.
2.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1
Voldoende gebleken is dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening. Een loonvordering heeft vanwege haar aard namelijk een spoedeisend karakter.
3.2
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
Loon tot en met december 2023
3.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] medegedeeld dat er op 23 en 24 februari 2024 twee betalingen zijn verricht van € 1.599,03 netto aan loon van de maanden juni en juli 2023. Hierdoor wordt ervan uitgegaan dat het loon tot en met december 2023 nog € 8.042,01 netto bedraagt. Dit bedrag zal worden toegewezen aan loon tot en met december 2023 waarbij [gedaagde] dient zorg te dragen voor brutering van het bedrag. Voor zover [eiser] inmiddels nog meer betalingen mocht hebben ontvangen van [gedaagde] dan dient hij deze in mindering te brengen op het toe te wijzen bedrag.
Loon vanaf januari 2024
3.4
[gedaagde] voert aan dat hij het loon vanaf januari 2024 niet verschuldigd is omdat hij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd per 31 december 2023. Een opzegging heeft pas werking indien deze [eiser] heeft bereikt. [eiser] betwist de ter zitting getoonde brief van 6 januari 204 te hebben ontvangen en deze brief levert geen bewijs op van zijn stelling omdat niet is gebleken dat die brief [eiser] heeft bereikt. Er wordt daarom vanuit gegaan dat er geen opzegging is gedaan door [gedaagde] . Het feit dat [eiser] ook bekend is geworden met de beslissing van het UWV en dat [gedaagde] zijn bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt, maakt het voorgaande niet anders. Na de beslissing van het UWV had [gedaagde] namelijk nog moeten opzeggen met inachtneming van de opzegtermijn. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot betaling van loon vanaf januari 2024 zal worden toegewezen tot het tijdstip dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd.
Vakantietoeslag
3.5
De gevorderde vakantietoeslag over het loon zal worden toegewezen vanaf de bij wet aangegeven tijdstippen.
Wettelijke verhoging
3.6
De gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal worden toegewezen over het opeisbare loon tot en met maart 2024. De kantonrechter ziet wel aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot maximaal 20% omdat niet gebleken is dat [gedaagde] kwaadwillig heeft gehandeld. De gevorderde wettelijke verhoging over de vakantietoeslag wordt afgewezen omdat niet gesteld of gebleken is dat de gevorderde vakantietoeslag reeds opeisbaar verschuldigd is.
Wettelijke rente
3.7
De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal over het achterstallige loon, de vakantietoeslag en wettelijke verhoging worden toegewezen vanaf de data van opeisbaarheid.
Specificaties
3.8
Ten aanzien van de vordering tot verstrekking van deugdelijke specificaties van betaalde en nog te betalen bedragen heeft [gedaagde] toegezegd deze toe te sturen. De vordering zal daarom zonder oplegging van een dwangsom worden toegewezen.
Proceskosten
3.9
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Omdat [eiser] procedeert op basis van een toevoeging blijven de proceskosten beperkt tot het griffierecht, het salaris van de gemachtigde van [eiser] en de nakosten. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
Totaal
765,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
een bedrag van € 8.042,01 netto aan loon tot en met 31 december 2023 waarbij [gedaagde] zorg dient te dragen voor brutering van het bedrag;
het loon van € 1.605,81 netto per maand vanaf 1 januari 2024 tot het tijdstip waarop het dienstverband tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, waarbij [gedaagde] zorg dient te dragen voor brutering van het bedrag;
8% vakantietoeslag over het onder a en b genoemde bruto equivalent van de nettobedragen op de bij de wet aangegeven tijdstippen;
e wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot maximaal 20% over het opeisbare loon tot en met maart 2024;
de wettelijke rente ex artikel 6:119 jo 6:120 BW over het gevorderde onder a tot en met d vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
4.2
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te verstrekken een deugdelijke specificatie van de te betalen en betaalde bedragen;
4.3
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 765,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen;
4.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.