ECLI:NL:RBZWB:2024:2178

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
02-041004-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verlengde uitvoer van 24 kilo cocaïne met voorwaardelijk opzet en beslag op inbeslaggenomen goederen

Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van 24 kilo cocaïne. De verdachte, geboren in 1983 en thans gedetineerd in P.I. Middelburg, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.S. Reisinger. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had op 16 februari 2022 een voertuig met een verborgen ruimte waarin 24 pakketten cocaïne en een aanzienlijk geldbedrag werden aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de verlengde uitvoer van de cocaïne, aangezien hij wist dat hij iets illegaals vervoerde, maar niet precies wat. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van 42 maanden op, conform de gemaakte procesafspraken. Tevens werd beslist over de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen cocaïne en andere goederen, waaronder een personenauto en contanten. De rechtbank benadrukte dat de verdachte vrijwillig had meegewerkt aan de procesafspraken, wat leidde tot een efficiënte behandeling van de zaak en tijdswinst voor de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-041004-22
vonnis van de meervoudige kamer van 4 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in P.I. Middelburg
raadsman mr. J.S. Reisinger, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van 24 kilo cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.Het afdoeningsvoorstel

Inleiding
Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben de mogelijkheid onderzocht van het maken van procesafspraken met betrekking tot de afdoening van deze strafzaak. Naar aanleiding hiervan is met instemming van beide partijen op 30 januari 2024 een overeenkomst opgemaakt (hierna: het afdoeningsvoorstel) waarin de procesafspraken zijn opgenomen die betrekking hebben op deze strafzaak. Ook is daarbij een afstandsverklaring gevoegd met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen.
Inhoud procesafspraken
Concreet omvat het afdoeningsvoorstel de volgende procesafspraken:
Dat verdachte in het kader van deze overeenkomst:
  • geen nadere onderzoekswensen indient;
  • geen formele- en/of bewijsverweren voert;
  • geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
  • conform bijgevoegde schriftelijke verklaring afstand doet van de navolgende in beslag genomen goederen;
 al het in beslag genomen geld;
 al de in beslag genomen verdovende middelen;
 al de in beslag genomen tassen;
 de in beslag genomen auto;
 de in beslag genomen IPhone;
  • zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken en de op te leggen straf direct zal ondergaan;
  • de inhoudelijke zitting volledig bij zal wonen;
 Gelet op de schorsingsbeslissing van het Gerechtshof herleeft op de zitting het
bevel voorlopige hechtenis. De verdachte zal geen nieuwe opheffings- of
schorsingsverzoeken indienen (ook niet tot aan de uitspraak) en direct met de
parketpolitie mee gaan.
Dat het Openbaar Ministerie in het kader van deze overeenkomst:
  • Ter terechtzitting zal requireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van het feit als hiervoor weergegeven en een strafeis van 42 maanden gevangenisstraf (met aftrek) onvoorwaardelijk zal vorderen;
  • Geen (nadere) vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal
indienen.
Beide partijen geven aan geen belang te zien bij een hoger beroep indien de rechtbank conform de gemaakte procesafspraken vonnist. Mocht er tóch appel worden ingesteld na een vonnis dat gelijkluidend is aan de procesafspraken dan kan het Hof het appel niet-ontvankelijk verklaren omdat er geen belang bij is.
Inhoudelijke behandeling
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 21 maart 2024 zijn de procesafspraken met verdachte besproken. Verdachte heeft verklaard goed te hebben begrepen wat de gemaakte afspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Hij heeft aangegeven volledig achter die afspraken te staan en dat hij deze overeenkomst vrijwillig is aangegaan. De reden voor hem om procesafspraken te maken is om de gehele strafzaak zo snel mogelijk achter de rug te hebben en zijn straf uit te zitten. Duidelijk is geworden dat verdachte bij het hele proces om tot afspraken met het Openbaar Ministerie te komen, steeds is bijgestaan door zijn raadsman.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voor hem voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van de verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt. Dit brengt mee dat de rechtbank acht kan slaan op de gemaakte procesafspraken.
De voorzitter heeft benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij de gemaakte procesafspraken en daaraan dus ook niet gebonden is. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat bij de behandeling op de zitting de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv leidend is geweest.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij gaat daarbij uit van vol opzet omdat onder meer uit de telefoongegevens en het laten inbouwen van een verborgen ruimte in zijn auto blijkt van wetenschap bij verdachte.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de gemaakte procesafspraken heeft de verdediging zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel wordt bepleit dat bij een bewezenverklaring dient te worden uitgegaan van voorwaardelijk opzet aangezien verdachte geen wetenschap had van de cocaïne en het geld in zijn auto.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
5.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat het voertuig waarin verdachte op 16 februari 2022 reed naar aanleiding van een ANPR-hit op de A16 ter hoogte van Moerdijk is gecontroleerd. Bij de controle werd een verborgen ruimte in de laadruimte van het voertuig ontdekt waarin 24 pakketten cocaïne van 1 kilogram per stuk en een geldbedrag van € 339.980,- werd aangetroffen. Tijdens de controle heeft verdachte verklaard dat hij onderweg was naar Antwerpen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het vervoeren c.q. de aanwezigheid van de cocaïne en zo ja, of er sprake is geweest van de uitvoer hiervan. Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij via via met personen in contact is gekomen omdat hij geld nodig had en bij hen een lening kon afsluiten. Hij zou deze in termijnen zou aflossen. In ruil voor deze lening moest hij met de auto iets naar Antwerpen brengen waarvan hij niet precies wat dat was, maar waarvan hij wel wist dat het niet in de haak was. Voorafgaand aan de rit moest hij de auto bij de personen brengen zodat zij de auto konden “fixen”. Toen hij de auto terugkreeg, heeft hij daar niet in gekeken maar is gewoon weggereden. Voor de rit had hij ook een telefoon gekregen waarop hij de berichten in de gaten moest houden.
Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte aldus zijn voertuig heeft afgegeven aan onbekende personen om deze geschikt te laten maken voor het vervoeren van waren en dat deze waren door die onbekende personen buiten het zicht van verdachte in het voertuig zijn gelegd. Verdachte heeft hierover geen vragen gesteld en hij heeft ook niet gecontroleerd wat er in zijn voertuig lag. Verdachte wist wellicht niet exact wat er aan waren in zijn auto lag, maar wist wel dat het niet in de haak was. Door onder deze omstandigheden een transport van onbekenden te aanvaarden, waarvoor iets aan zijn voertuig gedaan moest worden en zonder enige controle van de daadwerkelijke inhoud, heeft verdachte geweten dat het om illegale zaken ging, zoals het vervoer van verdovende middelen. Verdachte heeft dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij verdovende middelen vervoerde. Nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij de auto in Antwerpen moest afgeven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de verlengde uitvoer van de 24 kilogram cocaïne. Zij acht aldus het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 februari 2022 in Nederland opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 24 kilogram, cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft verdachte opzettelijk die cocaïne in een auto vervoerd met de bestemming België.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert conform de gemaakte procesafspraken een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, conform de procesafspraken verzocht om de officier van justitie in deze te volgen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van 24 kilogram cocaïne. Dit is een aanzienlijke en bij handel passende hoeveelheid verdovende middelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs als (zoals in dit geval) cocaïne, eenmaal in handen van gebruikers, ernstige gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Daar komt nog bij dat de productie en verkoop van harddrugs vaak gepaard gaat met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Daarnaast wordt door de uitvoer van drugs de (internationale) handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd. Hij heeft zich niet bekommerd om de risico’s en gevolgen van zijn handelen en enkel gehandeld vanuit financieel gewin.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS betrokken, waarbij voor de uitvoer van meer dan 20 kilogram harddrugs in beginsel (in standaard gevallen) wordt uitgegaan van een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met het blanco strafblad van verdachte en de beperkte rol die verdachte bij de uitvoer van cocaïne heeft gehad. Het is de rechtbank bekend dat binnen een organisatie die cocaïne naar het buitenland exporteert, de koerier niet de persoon is die de grote winst van een dergelijk transport opstrijkt. De organisaties die achter dergelijke transporten zitten, maken vaak misbruik van mensen die financiële problemen hebben. Zij bieden een koerier, zoals verdachte, een manier om snel geld te verdienen. De koerier is alleen wel de persoon die de grootste risico’s loopt en de grootste kans heeft om achter de tralies te belanden. Aan de andere kant is het wel zo dat de aangebrachte verborgen ruimte in het voertuig van verdachte alsmede de berichten in de telefoon erop wijzen dat hier geen sprake was van een eerste en een enkele koeriersdienst. Dat wordt bevestigd door de grote hoeveelheid cocaïne en contanten die aan verdachte werden meegegeven wat duidt op een (opgebouwde) vertrouwensrelatie.
Gelet op het voorgaande zou de rechtbank evenals de officier van justitie in beginsel een gevangenisstraf van 48 maanden passend en geboden achten. De rechtbank zal echter een andere afweging maken en rekening houden met de gemaakte procesafspraken. Zij overweegt daartoe als volgt. Een matiging van de straf in deze is gerechtvaardigd, omdat verdachte meewerkt aan een procedure die uiteindelijk tot tijdswinst leidt. Weliswaar is deze strafzaak op zichzelf niet complex van aard, maar de behandeling van de strafzaak ter zitting is efficiënt verlopen als gevolg van de procesafspraken en een hoger beroep wordt voorkomen. Dit levert de nodige tijdswinst op en bespaart zittingsruimte. Ook zorgt deze procedure ervoor dat de opgelegde straf onmiddellijk kan worden geëxecuteerd nu verdachte de afspraak om ter zitting aanwezig te zijn en het nalaten van het doen van een hernieuwd schorsingsverzoek is nagekomen. De procesafspraken doen daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.
Daarnaast past de overeengekomen gevangenisstraf van 42 maanden bij de matigingen die in het kader van procesafspraken gebruikelijk zijn en wordt ook door de rechtbank in deze zaak gezien als een passende matiging.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat – conform de procesafspraken – de door de officier van justitie gevorderde straf in redelijke verhouding tot de ernst van het feit staat en daarmee een passende straf is. De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn 24 pakketten cocaïne (goednummers: G2430859 en G2430857) in beslag genomen. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze cocaïne. Verder zijn de pakketten cocaïne van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De cocaïne is daarom vatbaar voor onttrekking aan het verkeer waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
8.2
De verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
* 1 STK Personenauto [kenteken] (G2430811);
* 1 STK Telefoontoestel (G2430824);
* 177075 EUR (G2430864);
* 162905 EUR (G2430847);
* 1320 EUR (G2430846).
Verder is gebleken dat er onder verdachte drie tassen in beslag zijn genomen (goednummers: PL2000-2022041991-2430858, PL2000-2022041991-2430860, PL2000-2022041991-2430862), maar dat deze niet op de beslaglijst staan. Op grond van de jurisprudentie dient de rechtbank ook hierover een beslissing te nemen.
Van voornoemde voorwerpen is gebleken dat deze aan verdachte toebehoorden dan wel dat niet vastgesteld is kunnen worden aan wie ze toebehoorden en dat het strafbare feit is begaan met behulp van deze voorwerpen. Deze voorwerpen zijn daarom vatbaar voor verbeurdverklaring waartoe de rechtbank ook zal beslissen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 6 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G2430859 Cocaïne);
* 18 STK Cocaïne (Omschrijving: G2430857);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: G2430811, betreft een voertuig met verborgen ruimte, Peugeot, chassisnr: [nummer] , bouwjaar 2007, Met
sleutels);
* 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2430824, Wit, merk: Apple);
* 177075 EUR (Omschrijving: G2430864);
* 162905 EUR (Omschrijving: G2430847);
* 1320 EUR (Omschrijving: G2430846);
* drie tassen (goednummers: PL2000-2022041991-2430858, PL2000-2022041991-2430860, PL2000-2022041991-2430862).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 april 2024.