Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 3 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk geweld tegen politieagenten. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 24 juli 2021, waarbij de verdachte samen met anderen op straat stenen zou hebben gegooid naar de politie. Tijdens de zitting op 20 maart 2024 hebben zowel de officier van justitie, mr. J. Peerboom, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie vorderde vrijspraak, omdat niet kon worden bewezen dat de verdachte een wezenlijke rol had gespeeld in het openlijk geweld. De verdediging stelde dat de verdachte niet met stenen had gegooid, maar enkel beledigingen had geuit en geen opzet had gehad op geweld tegen de agenten.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting. Het bleek dat na een melding van geluidsoverlast, politieagenten naar een woning waren gegaan waar een feest plaatsvond. De jongeren, waaronder de verdachte, gaven geen gehoor aan de vorderingen van de politie om naar huis te gaan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte recalcitrant was en had gescholden naar de agenten, maar dat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk stenen had gegooid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen significante bijdrage had geleverd aan het geweld en sprak hem vrij van het ten laste gelegde feit.
Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. J. Bergen, en de rechters mr. M.A.E. Dekker en mr. H. Skalonjic, in aanwezigheid van griffier mr. A.J. Moggré-Hengst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen, en heeft daarom besloten tot vrijspraak.