ECLI:NL:RBZWB:2024:2176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
02-005792-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van openlijk geweld tegen politieagenten door onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2002, werd op 3 april 2024 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan. De zaak betrof openlijk geweld tegen politieagenten, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het gooien van stenen naar de politie op 24 juli 2021. De zitting vond plaats op 20 maart 2024, waar de officier van justitie, mr. J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het feit had begaan, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte zich op het moment van het incident niet in de directe omgeving bevond en dat er onvoldoende bewijs was om hem te kunnen veroordelen. De rechtbank onderzocht de bodycambeelden en de verklaringen van de verbalisanten. Het bleek dat de situatie chaotisch was en dat de verdachte niet in een grote groep jongeren was gezien die geweld pleegde.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de enkele waarneming van één verbalisant niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat hij betrokken was bij het openlijk geweld tegen de politie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-005792-23
vonnis van de meervoudige kamer van 3 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J. Schuttkowski, advocaat te Hulst.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen op 24 juli 2021 in [plaats] op straat stenen heeft gegooid naar de politie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan. Gezien is dat verdachte een steen heeft gegooid naar de politie. Hij heeft daarmee een wezenlijke en significante bijdrage geleverd aan het openlijk geweld tegen de politieagenten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Hij voert daartoe onder meer aan dat verdachte op het moment van het stenen gooien niet in de omgeving van het Stationsplein en de Absdaalseweg was. Hij stond ter hoogte van de Action, zo’n 80 meter van die bewuste plek. Uit de bodycambeelden en de verklaring van verdachte blijkt dat hij zich heeft gedistantieerd van de groep, zodat het ontbreekt aan een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het gepleegde geweld op het Stationsplein en de Absdaalseweg. Daarbij komt dat het donker en de situatie chaotisch was. [verbalisant 1] heeft gezien dat een persoon een steen gooide en dat hij na het gooien steeds zicht had op deze persoon. Die persoon, zijnde verdachte, heeft hij vervolgens aangehouden. De verdediging betwijfelt of deze verbalisant steeds onafgebroken zicht heeft gehad op de stenengooier. Gelet op de bodycambeelden is zijn zicht in ieder geval enige tijd geblokkeerd geweest door een langsrijdende bus. Niet uitgesloten kan worden dat stenen zijn gegooid door de eveneens aangehouden medeverdachte met kleding die vrijwel exact gelijk was aan die van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat op 24 juli 2021 na sluitingstijd van een café een feest in een woning in [plaats] plaatsvond. In die tijd waren er coronamaatregelen van kracht. Na een melding van geluidsoverlast zijn politieagenten naar de woning gegaan en moest iedereen de woning verlaten. Vervolgens stonden alle jongeren op straat. De politie heeft hen gevorderd naar huis te gaan. Daar gaven veel jongeren geen gehoor aan. Op enig moment werd een verbalisant op zijn veiligheidsvest geraakt door een voorwerp, mogelijk een steen. Op dat moment is versterking opgeroepen. Toen de versterking ter plaatse was, zijn de jongeren in een bepaalde richting gedirigeerd. Uit de processen-verbaal van bevindingen en de bodycambeelden van [verbalisant 2] blijkt dat sprake was van verschillende groepen jongeren die grotendeels, al dan niet met verbale weerstand, in de richting liepen die de agenten aangaven.
Verdachte is op enkele momenten op de bodycambeelden te zien. Deze beelden zijn ter terechtzitting getoond. Verdachte loopt op één van die momenten rustig samen met een andere jongen, niet in de buurt van een grote groep, in de richting die de politie aangeeft. Ook is hij te zien bij het pand van supermarkt Lidl, op afstand van de groepen jongeren die op de Zoetevaart richting de Van der Maelstedeweg lopen.
[verbalisant 1] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat hij heeft gezien dat verdachte deel uitmaakte van een groepje van circa vijf personen en dat hij een steen gooide. Het groepje stond op de parkeerplaats tussen de Absdaalseweg en de Steensedijk. Van het gooien van de stenen op dat moment zijn geen (bodycam)beelden beschikbaar.
De rechtbank overweegt dat van het in vereniging plegen van geweld sprake is als een betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Beoordeeld moet worden of de door verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit het dossier volgt dat [verbalisant 1] hoort dat er stenen op het wegdek vallen op het moment dat hij en [verbalisant 4] bezig zijn met de aanhouding van [medeverdachte] . [verbalisant 1] gaat kijken waar de stenen vandaan komen. Hij ziet dat er een groepje van ongeveer vijf jongens op de parkeerplaats staat tussen de Absdaalseweg en de Steensedijk. Hij ziet twee van de jongens een gooiende beweging maken met hun arm, waarna er stenen in de richting van de verbalisanten komen. Op het moment dat hij er naartoe fietst, rent de groep weg in de richting van de Steensedijk. Eén van de jongens die met stenen had gegooid, is hij niet meer uit het oog verloren, zo heeft hij gerelateerd, waarna hij hem op de Beethovenstraat omstreeks 03:11 uur heeft aangehouden samen met [verbalisant 3] . [verbalisant 3] zelf heeft niet gezien wie met stenen heeft gegooid, maar zij heeft via de portofoon van [verbalisant 4] gehoord welke kleding de stenengooier droeg. [verbalisant 4] omschreef, naar later blijkt, [medeverdachte] . [verbalisant 3] ziet in de wegrennende groep echter een jongen met die kleding die aan dat signalement voldoet, zijnde verdachte die die avond vrijwel exact dezelfde kleding en tas droeg als [medeverdachte] . Samen met [verbalisant 1] houdt zij hem aan.
Uit de processen-verbaal van bevindingen van de genoemde verbalisanten blijkt dat alleen [verbalisant 1] heeft gezien dat de jongen die om 03:11 uur werd aangehouden, zijnde verdachte, stenen heeft gegooid. Hij heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen geen omschrijving gegeven van de kleding van de personen die hij stenen zag gooien. Onduidelijk is wat de afstand was tussen [verbalisant 1] en het groepje waaruit stenen werden gegooid. De rechtbank overweegt in dat verband dat uit de processen-verbaal van bevindingen en de bodycambeelden naar voren komt dat de situatie chaotisch was en dat het – gelet op het tijdstip – donker was. Overigens omschrijft [verbalisant 3] een groep van circa vijftien personen die zij op de parkeerplaats zag staan. Zij heeft niet gerelateerd dat vanuit die groep stenen werden gegooid. In ieder geval is aannemelijk, gelet hierop en op de bevindingen van [verbalisant 1] , dat er op de parkeerplaats behalve het groepje van circa vijf personen nog meer jongeren stonden.
Blijkens de bevindingen van [verbalisant 1] maakte de stenengooier onderdeel uit van een groepje van circa vijf personen. Uit de verklaringen van verdachte en [getuige] komt naar voren dat verdachte steeds samen met alleen [getuige] liep in de richting die de politie aangaf. Deze verklaringen worden ondersteund door de bodycambeelden. Op geen enkel moment is verdachte in een grotere groep gezien.
Zowel verdachte als [getuige] hebben verklaard dat ter hoogte van de Absdaalseweg een groep jongeren in hun richting kwam rennen en dat ze toen ook mee zijn gaan rennen, zodat ze op die manier onderdeel zijn gaan uitmaken van die groep. Op dat moment werd verdachte aangehouden.
Ten slotte kan op grond van de bodycambeelden niet uitgesloten worden dat [verbalisant 1] niet steeds onafgebroken zicht heeft gehad op één van de personen die hij stenen had zien gooien.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank in dit geval de enkele waarneming van één verbalisant onvoldoende om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij zal verdachte daarom vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 april 2024.
Mr. Dekker en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.