ECLI:NL:RBZWB:2024:2171

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
02-159161-23 en 99-000669-28 (VI)_ 02-189386-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van vernieling en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het medeplegen van vernieling van hotelkamers en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. De verdachte, geboren in 1991 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave, werd bijgestaan door raadsman mr. G.J.P.M. Mooren. De zaak werd behandeld op 22 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. P. Kuipers de aanklacht presenteerde. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van vernieling van hotelkamers in [plaats 1] en [plaats 2] op verschillende data in februari 2023, evenals het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte verantwoordelijk was voor de vernielingen en het bezit van drugs. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 weken, met aftrek van voorarrest, en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen [hotel 1] en [hotel 2]. De rechtbank verklaarde de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet-ontvankelijk, omdat de verdachte niet op de juiste wijze was opgeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/159161-23 en 99/000669-28 (VI) / 02/189386-20
vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave,
raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van
22 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. P. Kuipers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) medeplegen van vernieling van een hotelkamer in [plaats 1] op 27 februari 2023;
2) medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 74 pillen en 41,9 gram MDMA en 5,1 gram cocaïne in [plaats 1] op 28 februari 2023;
3) medeplegen van vernieling van een hotelkamer in [plaats 2] op 26 februari 2023;
4) medeplegen van vernieling van een hotelkamer in [plaats 1] op 28 februari 2023.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle aan hem ten laste gelegde feiten. Hij baseert zich daarbij voor de feiten 1, 3 en 4 op de aangiftes, de camerabeelden en de verklaringen van beide verdachten dat zij de kamers hebben gehuurd. Bij feit 2 baseert hij zich op de verklaringen van beide verdachten dat zij drugs hebben gekocht en gebruikt in de hotelkamers en in de auto. De verdovende middelen lagen in het zicht, wat maakt dat beide verdachten verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de hele voorraad, zowel in de hotelkamer als in de auto. Bij alle feiten hebben verdachten bewust en nauw samengewerkt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Bij feit 2 is door de medeverdachte verklaard dat alle aangetroffen drugs van hem waren. Een bewuste en nauwe samenwerking bij het voorhanden hebben van de verdovende middelen kan niet worden vastgesteld en dus moet verdachte van feit 2 worden vrijgesproken. Voor de feiten 1, 3 en 4 kan worden vastgesteld dat er vernielingen zijn gepleegd, maar niet kan worden vastgesteld dat verdachte daar verantwoordelijk voor is geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank zal eerst de feiten 1, 3 en 4 bespreken.
Feit 1
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 27 februari 2023 samen met [medeverdachte] in een hotelkamer van [hotel 1] in [plaats 1] heeft verbleven. Deze kamer werd op naam van [medeverdachte] geboekt en was omstreeks 15.00 uur schoongemaakt. Om 15.45 uur werd één toegangspas verstrekt aan [medeverdachte] en volgens verdachte zag de kamer er goed uit toen zij daar aankwamen. Nadat beide verdachten uit het hotel waren vertrokken, bleek de hotelkamer waar zij hadden verbleven te zijn vernield.
Feit 3
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 26 februari 2023 samen met [medeverdachte] in een hotelkamer van [hotel 2] in [plaats 2] heeft verbleven. Deze kamer werd op naam van verdachte geboekt. Er werd één toegangspas verstrekt aan verdachte. Uit de aangifte blijkt dat de kamer, voordat verdachte en [medeverdachte] naar binnen gingen, onbeschadigd was en netjes was opgeruimd. Nadat beide verdachten uit het hotel waren vertrokken, bleek de hotelkamer waar zij hadden verbleven te zijn vernield.
Feit 4
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 28 februari 2023 samen met [medeverdachte] in een hotelkamer van [hotel 2] in [plaats 1] heeft verbleven. Deze kamer werd op naam van [medeverdachte] geboekt. Er werd één toegangspas verstrekt aan [medeverdachte] . Uit de aangifte blijkt dat de kamer, voordat verdachte en [medeverdachte] naar binnen gingen, geheel onbeschadigd en volledig intact was. Op het moment dat de politie de kamer binnentrad en beide verdachten daar aantrof, bleek de hotelkamer te zijn vernield.
Feiten 1, 3 en 4
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde vernielingen in de periode dat beide verdachten op de kamers verbleven moeten hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft over alle drie de feiten verklaard dat anderen de vernielingen hebben gepleegd. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Verdachte kan niet zeggen wie dat dan zouden zijn geweest en ook bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt dat anderen dan verdachte en [medeverdachte] de hotelkamer in de betreffende periode hebben bezocht. Het feit dat diverse gebruikte condooms in de kamer in [plaats 2] (feit 3) werden aangetroffen maakt dat, zonder nadere verklaring hierover door verdachten, niet anders.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] opzettelijk en wederrechtelijk een hotelkamer van [hotel 1] (feit 1), van [hotel 2] [plaats 2] (feit 3) en van [hotel 2] [plaats 1] (feit 4) heeft vernield. Bij [hotel 1] (feit 1) zijn diverse goederen, waaronder een televisie, een telefoon, een deur, een lamp en een schilderij vernield. Bij [hotel 2] [plaats 2] (feit 3) zijn ook diverse goederen vernield, waaronder matrassen, een televisie, kussens, lampen en een dekbedovertrek. Bij [hotel 2] [plaats 1] (feit 4) zijn onder andere matrassen, een douchekop, een televisie, een lamp en stucwerk vernield De rechtbank kan niet vaststellen welke vernielingen verdachte precies heeft aangericht en welke [medeverdachte] . Dat neemt echter niet weg dat medeplegen van de vernieling van de hotelkamer bewezen kan worden verklaard. Beide verdachten waren gedurende de periode dat de vernielingen hebben plaatsgevonden gezamenlijk in de kamer aanwezig en het is niet aannemelijk geworden dat de een de ander heeft tegengehouden of zich heeft gedistantieerd van door de ander verrichte handelingen. Daarbij komt mede betekenis toe aan de omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachte op drie achtereenvolgende dagen in drie verschillende hotels vernielingen hebben gepleegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van vernieling, zoals onder feiten 1, 3 en 4 ten laste is gelegd.
Feit 2
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op
28 februari 2023 zowel in de hotelkamer waar verdachte en [medeverdachte] verbleven als in de auto van verdachte verdovende middelen zijn aangetroffen. In de hotelkamer werden 5,1 gram cocaïne, 74 pillen en 10,1 gram MDMA aangetroffen en in de auto 31,8 gram MDMA. [medeverdachte] heeft verklaard dat de aangetroffen drugs in de hotelkamer en in de auto van hem waren. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er drugs aanwezig waren in het hotel en in de auto en verdachten daar allebei hun deel van hadden. De rechtbank stelt dan ook vast dat beide verdachten wetenschap van en beschikkingsmacht hebben gehad over de aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en cocaïne, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 27 februari 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een hotelkamer (waaronder een televisie en
telefoon en deur en lamp en schilderij), die aan [hotel 1] ( [adres 1] ) toebehoorden heeft vernield;
2.
op 28 februari 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 74 pillen en 41,9 gram bevattende MDMA, en
5,1 gram bevattende cocaïne, zijnde MDMA en cocaïne, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 26 februari 2023 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een hotelkamer (waaronder matrassen en een televisie en kussens en lampen en een dekbedovertrek), die aan [hotel 2] ( [adres 2] ), toebehoorden heeft vernield;
4.
op 28 februari 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een hotelkamer (waaronder matrassen en een
douchekop en een televisie en een lamp en stucwerk), die aan [hotel 2] ( [adres 3] ) toebehoorden heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 25 weken met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan de vernieling van in totaal drie hotelkamers. Zij gingen van het ene naar het andere hotel, waar zij telkens een ravage aanrichtten in de door hen geboekte kamer. Diverse goederen op de kamers werden vernield, waaronder op een van de kamers zelfs het stucwerk, en de kamers werden enorm smerig achtergelaten met onder andere urineplekken op het bed. Verdachten hebben door hun handelen materiële schade veroorzaakt en ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hoteleigenaren in hun gasten stellen. Ook worden door dergelijk gedrag gevoelens van onveiligheid in het leven geroepen. De receptioniste van het [hotel 2] in [plaats 2] gaf aan dat zij verdachten niet aan durfde te spreken op hun gedrag, omdat zij alleen was. Verdachten hebben zich op geen enkel moment berouwvol getoond over hun handelen. De rechtbank vindt het gedrag van verdachten volstrekt onacceptabel en uitermate kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA. Harddrugs zoals cocaïne en MDMA kunnen gezondheidsschade toebrengen aan gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaat het gebruik van drugs, zoals ook in deze zaak is gebleken, niet zelden gepaard met allerlei vormen van criminaliteit, hetgeen zorgt voor overlast voor de samenleving.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat sprake is van medeplegen van alle feiten.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld, onder andere ook in verband met overtreding van de Opiumwet. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 25 oktober 2023. Hieruit komt naar voren dat verdachte zich in het reclasseringstoezicht dat liep in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling, onvoldoende aan de gemaakte afspraken hield. Tijdens het toezicht is gebleken dat er problemen zijn op diverse leefgebieden. Zo is verdachte teruggevallen in middelengebruik. Ook ten tijde van de onderhavige feiten was verdachte onder invloed van middelen. Dit wordt gezien als risicofactor waar ernstige zorgen om zijn. Daarnaast beschikte verdachte langere tijd niet over stabiele huisvesting en zijn er problemen geweest in de relatie met zijn vriendin, waar Veilig Thuis bij betrokken is geweest. De langdurige onstabiliteit op zijn praktische leefgebieden en zijn psychosociaal functioneren worden ook gezien als risicofactoren. Verdachte heeft veel meegemaakt in zijn leven en lijkt tot op heden onvoldoende in staat om zijn leven structureel op positieve wijze vorm te geven. Ten tijde van de onderhavige feiten zou hij niet lekker in zijn vel hebben gezeten door alle problemen die er speelden. Dit zorgde ervoor dat hij vluchtte in drugsgebruik. Structuur en begeleiding zijn nodig voor verdachte om het recidiverisico te reduceren. De huidige reclasseringsinterventies lijken daarbij momenteel ontoereikend gezien de houding van verdachte. Hij is niet meer gemotiveerd voor enige hulpverlening: in zijn optiek zijn er geen problemen waarbij de reclassering hem zou kunnen begeleiden of ondersteunen. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Te denken valt aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De reclassering maakt zich zorgen over verdachte en vindt interventies nodig om het recidiverisico te beperken en het gedrag van verdachte langdurig te veranderen. Toch achten zij een reclasseringstoezicht op dit moment niet haalbaar. De reden daarvoor zijn het verloop van het huidige toezicht in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling en verdachtes (veranderde) houding over reclasseringsinterventies. Gezien de houding van verdachte ten aanzien van reclasseringsinterventies wordt een taakstraf niet uitvoerbaar geacht.
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat alleen een gevangenisstraf passend en geboden is en wel voor de duur van 25 weken, met aftrek van voorarrest. Zij zal deze straf aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partijen

[hotel 2]
De benadeelde partij [hotel 2] vordert een schadevergoeding van € 4.150,30, inclusief btw, aan materiële schade voor feiten 3 en 4, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 3.430,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
28 februari 2023 tot aan de dag der voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Het overige gedeelte van de vordering betreft btw. In de situatie dat een onderneming schade heeft geleden vanwege een strafbaar feit en er in verband met de schade (herstel)kosten zijn gemaakt, zal de vordering in beginsel exclusief btw moeten worden toegewezen, omdat de onderneming de betaalde btw in voornoemde situatie kan terugvragen. De rechtbank wijst de vordering voor dit gedeelte, betreffende de gevorderde btw van € 720,30, af.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
28 februari 2023 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
[hotel 1]
De benadeelde partij [hotel 1] vordert een schadevergoeding van € 4.537,55, inclusief btw, aan materiële schade voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij ingediende vordering is niet zonder meer duidelijk en roept vragen op. Daarom zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid om de materiële schade naar redelijkheid vast te stellen. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt de hiervoor besproken vordering van benadeelde partij [hotel 2] , waar per hotelkamer een bedrag van ongeveer € 2.000,- is toegewezen. Ook hier heeft te gelden dat in de situatie dat een onderneming schade heeft geleden vanwege een strafbaar feit en er in verband met de schade (herstel)kosten zijn gemaakt, de vordering in beginsel exclusief btw zal moeten worden toegewezen, omdat de onderneming de betaalde btw in voornoemde situatie kan terugvragen.
De rechtbank zal het schadebedrag gelet op het voorgaande schatten en vaststellen op
€ 1.650,-. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
27 februari 2023 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De officier van justitie heeft een vordering gedaan tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer 02/159161-23. Ter zitting heeft de officier van justitie verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte op een behoorlijke wijze is opgeroepen voor de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling. Ten behoeve van de vorige zitting, op 8 november 2023, is aan verdachte de dagvaarding van de inhoudelijke zaak onder parketnummer 02/189386-20 betekend in plaats van de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling. Het dossier bevat verder geen stukken waaruit blijkt dat de vordering op een juiste wijze aan verdachte is betekend en hij hier kennis van heeft kunnen nemen. Gelet daarop zal de officier van justitie - conform zijn verzoek ter zitting - niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, in vereniging gepleegd;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, in vereniging gepleegd;
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, in vereniging gepleegd;
feit 4:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, in vereniging gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 25 (vijfentwintig) weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[hotel 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [hotel 2] van € 3.430,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [hotel 2] (feiten 3 en 4), € 3.430,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
28 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 44 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[hotel 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [hotel 1] van € 1.650,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [hotel 1]
(feit 1), € 1.650,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
27 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 26 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1) 5 EUR (omschrijving: G2565380) en
2) 20,65 EUR (omschrijving: G2565371);
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2024.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.