ECLI:NL:RBZWB:2024:217

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_12348 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake beëindiging betalingsregeling door de Sociale Verzekeringsbank

Op 18 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R. Küçükünal. Verzoekers hebben een voorlopige voorziening gevraagd tegen het besluit van de SVB van 16 november 2023, waarin werd medegedeeld dat incassomaatregelen in het buitenland zouden worden gestart en dat de lopende betalingsregeling per december 2023 zou worden beëindigd. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om de betalingsregeling te continueren, omdat zij vrezen voor financiële problemen door de incassomaatregelen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De spoedeisendheid van het verzoek is daarbij van groot belang. Verzoekers stelden dat het beëindigen van de betalingsregeling hen zou confronteren met incassoprocedures, wat hun financiële situatie zou verergeren. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat verzoekers daadwerkelijk een spoedeisend belang hadden bij het treffen van de gevraagde voorziening. Bovendien werd vastgesteld dat de SVB op dat moment geen extra kosten in rekening bracht en dat er geen invordering plaatsvond.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat er geen evident onrechtmatig besluit was van de SVB. De voorzieningenrechter liet in het midden of de bestuursrechter bevoegd was om te oordelen over het besluit tot incassomaatregelen in het buitenland. De uitspraak werd gedaan door mr. V.M. Schotanus, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.M. van Hees, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/12348 PW VV

uitspraak van 18 januari 2024 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[namen verzoekers], uit [woonplaats verzoekers], verzoekers
(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers.
2. Met het bestreden besluit van 16 november 2023 heeft de SVB aan verzoekers kenbaar gemaakt dat er incassomaatregelen in [land van herkomst] gestart gaan worden en dat daarom de lopende betalingsregeling wordt beëindigd vanaf december 2023. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
3. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.
6. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd te bepalen dat de betalingsregeling gecontinueerd wordt. In de toelichting op het spoedeisend belang hebben verzoekers gesteld dat zij door het stoppen van de betalingsregeling geconfronteerd worden met incassoprocedures. Deze procedures leggen een enorme last op hun financiën, waardoor zij belemmerd worden in hun vermogen om in hun levensonderhoud te voorzien.
7. De griffier heeft bij brief van 28 december 2023 aan verzoekers gevraagd een nadere toelichting te geven op het spoedeisend belang. In hun reactie hebben verzoekers gesteld dat de SVB de opdracht tot incassowerkzaamheden al heeft uitgezet, met als onmiddellijk gevolg dat de kosten die zij daarvoor maken voor rekening komen van verzoekers. Verder hebben verzoekers gesteld dat het primaire besluit evident onjuist en onrechtmatig is, zodat de kans van slagen in de bodemprocedure zeer aannemelijk mag worden geacht.
8. Uit de reactie van verzoekers blijkt niet dat de SVB op dit moment al extra kosten in rekening brengt bij verzoekers. Evenmin is gebleken dat de SVB tot invordering van (eventuele) extra kosten is overgegaan. Integendeel, uit het bestreden besluit blijkt juist dat er op dit moment niets ingevorderd wordt. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij een oordeel over het bestreden besluit.
9. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang hebben, kan de door hen gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de SVB ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is, terughoudend toetsend, van oordeel dat hiervan geen sprake is. De SVB kan immers goede redenen hebben om tot een andere manier van invordering over te gaan. Daarbij zal de voorzieningenrechter in het midden laten of een oordeel over het besluit om incassomaatregelen op te starten in het buitenland wel tot de bevoegdheid van de bestuursrechter behoort.
10. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, zal het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 18 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.