Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2024, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de WOZ-waarde van een parkeerterrein beoordeeld. De belanghebbende, eigenaar van het terrein, had bezwaar gemaakt tegen de waarde-beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde op € 109.000 had vastgesteld per 1 januari 2021. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingesteld na de ongegrondverklaring van het bezwaar door de heffingsambtenaar. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van de belanghebbende, die de waarde op maximaal € 63.000 schat, niet overtuigend zijn. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar zijn waardering heeft onderbouwd met een taxatierapport en vergelijkingsobjecten, en dat de waarde van het terrein niet te hoog is vastgesteld. Daarnaast wordt het verzoek van de belanghebbende om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.