ECLI:NL:RBZWB:2024:2159

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
02-328999-22 (zaak A), 02-322386-22 (zaak B), 02-235279-22 (zaak C) en 02-079903-23 (zaak D)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor meerdere strafbare feiten waaronder afpersing, mishandeling en diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor een reeks strafbare feiten, waaronder poging tot afpersing, mishandeling, diefstal, en het voorhanden hebben van wapens. De feiten zijn gepleegd in de periode van 2022 tot 2023 en omvatten onder andere het bedreigen van slachtoffers met geweld en het stelen van goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 18 maart 2024 zijn de zaken inhoudelijk behandeld met gesloten deuren. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de beschikbare bewijsmiddelen in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen waar de verdachte van is vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 140 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen voor de geleden schade door de gepleegde feiten. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de jeugddetentie, waaronder het meewerken aan hulpverlening en het behouden van een zinvolle dagbesteding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-328999-22 (zaak A), 02-322386-22 (zaak B), 02-235279-22 (zaak C) en 02-079903-23 (zaak D)
vonnis van de meervoudige kamer van 2 april 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadslieden mr. R. Wouters en mr. M. Kalle, beiden advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaken

De zaken zijn inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 18 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. I. Klein en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. De zaken worden hierna aangeduid als zaak A respectievelijk zaak B, zaak C en zaak D.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
ter zake van zaak A
feit 1: samen met een ander of anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] door (bedreiging met) geweld te dwingen tot afgifte van een jas;
feit 2: samen met een ander of anderen [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 3: een muts heeft gestolen van [slachtoffer 3] .
ter zake van zaak B
samen met een ander of anderen een of meer flessen drank heeft gestolen bij de Jumbo en dat hij zich (vervolgens) heeft schuldig gemaakt aan bedreigingen, een belediging en een mishandeling dan wel belediging.
ter zake van zaak C
op 1 april 2022 - al dan niet samen met een ander - in Brugge (België) met een (nep)vuurwapen en een machete heeft geprobeerd [slachtoffer 4] af te persen en zijn rugzak heeft afgepakt en dat hij die dag een (nep)vuurwapen, een machete en (hak/vlees/keuken)mes bij zich heeft gedragen.
ter zake van zaak D
samen met een ander of anderen een of meer flessen Bacardi heeft gestolen bij de Albert Heijn.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt alle aan verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het tonen van een zakmes bij de poging om aangever [slachtoffer 1] te beroven (zaak A, feit 1). Zij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Ten aanzien van het in zaak B onder 4 tenlastegelegde wijst zij op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL: GHDHA:2021:1809), waarin is geoordeeld dat het onder omstandigheden bespuugd worden in het gezicht een zeer onaangename fysieke ervaring kan zijn, die als mishandeling kan worden gekwalificeerd. Zij is van mening dat daar in dit geval sprake van is.
Tot slot heeft de officier van justitie opgemerkt dat het dragen van wapens, zoals in zaak C onder 3, 4 en 5 tenlastegelegd, zowel naar Belgisch als naar Nederlands recht strafbaar is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat ten aanzien van zaak A onder 1 niet kan worden bewezen dat gedreigd is met een zakmes. Ten aanzien van het onder 2 in die zaak tenlastegelegde betwist de verdediging de tenlastegelegde periode. Verdachte bekent de mishandeling, maar het enige bewijsmiddel dat deze mishandeling in september zou hebben plaatsgevonden is de verklaring van verdachte. De politie had meer onderzoek kunnen doen naar het tijdstip, maar dat is niet gebeurd. Zij verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit.
Verder is de verdediging van mening dat de rechtbank ook niet tot een bewezenverklaring kan komen van de in zaak B onder 4 primair tenlastegelegde mishandeling. Zij is van mening dat het spugen in het gezicht in dit geval moet worden gekwalificeerd als een belediging, het subsidiair tenlastegelegde.
Ook ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 in zaak C is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Zij voert daartoe aan dat de regelgeving met betrekking tot het dragen van wapens in Nederland anders is dan in België. Verdachte wordt vervolgd voor iets wat hij in Nederland niet bij zich mag hebben, terwijl hij deze wapens in België bij zich droeg. De verdediging verzoekt verdachte van deze feiten vrij te spreken. Subsidiair merkt zij op dat in feit 3 de verkeerde categorie is genoemd.
De overige feiten zijn volgens de verdediging wettig en overtuigend te bewijzen gelet op de bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
zaak A
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in zaak A onder 1 en 3 tenlastegelegde. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte en zijn mededader bij de poging tot afpersing (feit 1) een zakmes hebben getoond. Verdachte zal van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt ten aanzien van feit 2 vast dat niet ter discussie staat dat verdachte samen met anderen [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Verdachte heeft dit feit bekend. Bewijs dat de mishandeling in de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden kan alleen worden gevonden in de verklaring van verdachte. Hij heeft zowel tijdens zijn verklaring bij de politie als later ook bij de rechter-commissaris gezegd dat deze mishandeling ergens in september 2022 heeft plaatsgevonden. Hoewel deze verklaring geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel en de exacte datum van de mishandeling niet kan worden vastgesteld, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring voor de maand september 2022. Niet voor ieder onderdeel van de tenlastelegging moeten er twee bewijsmiddelen zijn. De rechtbank overweegt daar nog bij dat verdachte ook tijdens de zitting zijn verklaring op dit punt niet heeft aangepast.
zaak B
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in zaak B onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
De rechtbank stelt ten aanzien van feit 4 vast dat niet ter discussie staat dat verdachte [slachtoffer 5] in het gezicht heeft gespuugd. Verdachte heeft dit bekend. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke kwalificatie het bewezenverklaarde handelen van verdachte oplevert. Mishandeling of belediging?
De Hoge Raad heeft beslist dat onder mishandeling onder omstandigheden mede kan worden verstaan de situatie waarin sprake is van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. Van belediging is sprake wanneer iemands eer of goede naam wordt aangetast, hetgeen blijkens jurisprudentie ook kan door handelen zoals spugen. Onder omstandigheden kan het bespuugd worden een zeer onaangename fysieke ervaring zijn. Dit zal moeten blijken uit de bewijsmiddelen. Verdachte heeft aangever van een korte afstand recht in zijn gezicht gespuugd. Aangever heeft hierover verklaard dat over zijn hele gezicht spuug zat, dat hij misselijk werd en moest kokhalzen. Als reactie heeft aangever verdachte geslagen. Dit alles duidt op een zeer onaangename fysieke ervaring. In het geval van verdachte komt de rechtbank gelet op bovenstaande dan ook tot het oordeel dat er sprake is van mishandeling. Het primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
zaak C
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat uit de door de Belgische politie verstrekte stukken blijkt dat het dragen van de in de tenlastelegging genoemde wapens ook in België strafbaar is. Er is sprake van dubbele strafbaarheid in de zin van artikel 7, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 5 tenlastegelegde nu niet is gebleken dat verdachte dit mes op enig moment heeft vast gehad dan wel dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van het mes. Uit het dossier volgt dat verdachte samen was met de medeverdachte. Verdachte had bij zijn aanhouding een rugzak bij zich met daarin onder andere een vlees-/keukenmes. Dat verdachte wist dat er (nog) een mes in de rugzak zat kan niet worden vastgesteld. Verdachte heeft verklaard dat deze rugzak van de medeverdachte was en dat hij niet wist van een keukenmes. Er is ook geen link tussen verdachte en het aangetroffen mes waaruit blijkt dat hij daar wel van op de hoogte was.
zaak D
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in zaak D tenlastegelegde diefstal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
zaak A
1
op 13 december 2022 te Goes tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een jas, die aan [slachtoffer 1] , toebehoorde die [slachtoffer 1] dreigend heeft benaderd door - terwijl het donker was - hem onverwacht op de schouder aan te tikken en tegen hem te zeggen "Hee, mooie jas" en vervolgens aan de jas te trekken en knoopjes open te trekken en dreigend heeft gezegd "niet aan hem zitten", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
in september 2022 te Kapelle, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan en tegen het hoofd en lichaam te schoppen;
3
op 3 december 2022 te Goes, een muts (merk louis Vuitton), die aan [slachtoffer 3] , toebehoorde,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak B
1
op 10 december 2022 te Goes, tezamen en in vereniging met een ander, flessen drank, die aan de Jumbo toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 10 december 2022 te Goes, [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] dreigend de woorden toe te voegen "ik steek je neer" en "geef die meid een kogel en steek haar neer" en "ik schiet jullie neer";
3
op 10 december 2022 te Goes, opzettelijk [slachtoffer 7] , in haar tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door haar de woorden toe te voegen: "kankerwijf ga je vader neuken";
4 primair
op 10 december 2022 te Goes, [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] in het gezicht te spugen;
zaak C
1
op 1 april 2022 te Brugge, België, op de openbare weg, te weten het Sint-Salvatorskerkhof
tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van Airpods en een jas, die geheel aan die [slachtoffer 4] , toebehoorden, een nepvuurwapen uit zijn broeksband heeft gehaald en dat nepvuurwapen heeft gericht (gehouden) op die [slachtoffer 4] , en een machete uit zijn broekspijp heeft gehaald en met die machete heeft gezwaaid in de richting van die [slachtoffer 4] , en hierbij te zeggen/roepen –zakelijk weergegeven- ‘dat die [slachtoffer 4] zijn Airpods aan hen af moest geven’ en ‘dat die [slachtoffer 4] zijn jas
aanhen af moest geven’, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 1 april 2022 te Brugge, België, op de openbare weg, te weten het Sint-Salvatorskerkhof
tezamen en in vereniging met een ander een rugzak, die aan [slachtoffer 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken door
een nepvuurwapen uit zijn broeksband te halen en dat nepvuurwapen te richten en gericht te houden op die [slachtoffer 4] en een machete uit zijn broekspijp te halen en met die machete te zwaaien in de richting van die [slachtoffer 4] en die rugzak van de rug en/of schouder(s)/ van die [slachtoffer 4] te trekken/rukken;
3
op 1 april 2022 te Brugge, België, een wapen, te weten een gasdrukpistool (gelijkend op een Beretta, Model 92 A1) heeft gedragen;
4
op 1 april 2022 te Brugge, België, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de
omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
zaak D
op 20 maart 2023 te Middelburg tezamen en in vereniging met anderen, twee flessen Bacardi, die aan Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van
twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in zijn rapport en daarnaast een werkstraf van 140 uur, subsidiair te vervangen door 70 dagen jeugddetentie als hij deze niet goed verricht, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft bij haar vordering rekening gehouden met het feit dat verdachte geen makkelijke jeugd heeft gehad, zijn positieve ontwikkeling de afgelopen periode en zijn draagkracht. Hoewel zij het advies van de Raad om aan verdachte geen (voorwaardelijke) jeugddetentie op te leggen begrijpt, vindt zij dat dit geen recht doet aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Verdachte heeft de regie in eigen hand. Hij heeft geen last van deze voorwaardelijke straf als hij de positieve ontwikkeling voortzet en zich houdt aan de voorwaarden. Zij heeft er vertrouwen in dat het goed blijft gaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het goed gaat met verdachte. Hij heeft geen makkelijke jeugd gehad, maar is nu echt bezig met zijn toekomst. Hoewel zij beseft dat de bewezenverklaarde feiten een voorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen en begrijpt dat de officier van justitie deze vordert, heeft zij toch verzocht om deze niet aan verdachte op te leggen. Het boven zijn hoofd hangen van een voorwaardelijke jeugddetentie kan bij verdachte druk opleveren en ervoor zorgen dat hij terugvalt in zijn oude gedrag. Zij vindt een voorwaardelijke werkstraf als stok achter de deur meer passend met daaraan gekoppeld de geadviseerde voorwaarden. Zij denkt daarbij aan een werkstraf van 150 uur. Het betreft best oude feiten en ten aanzien van de feiten in zaak B is de redelijke termijn overschreden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een jaar tijd schuldig gemaakt aan in totaal twaalf uiteenlopende (ernstige) strafbare feiten. Dit betroffen pogingen tot afpersing, een straatroof, het voorhanden hebben van een nepvuurwapen en machete en daarmee dreigen, mishandelingen, bedreigingen, belediging en (winkel)diefstallen. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen enkel respect te hebben voor de integriteit van anderen en andermans goederen en eigendommen. Slachtoffers van geweldsdelicten hebben vaak langdurig psychische klachten van wat hen is overkomen. Bovendien leiden dit soort feiten tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Daarnaast veroorzaken diefstallen de nodige (financiële) schade en overlast. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden. De rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk. Verdachte heeft verder een nepvuurwapen en machete op straat gedragen. Dit zijn gevaarlijke wapens die niet op straat gedragen mogen worden. Het meenemen van wapens kan in een paar seconden leiden tot dramatische en onomkeerbare gevolgen.
De persoon van verdachte
Blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 maart 2024 heeft verdachte na de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten een strafbeschikking gehad voor het dragen van een verboden wapen gepleegd voor én na die feiten.
Door de Raad is op 8 maart 2024 een rapport over verdachte uitgebracht. Uit dit rapport en de toelichting van de raadsvertegenwoordigster ter zitting komt naar voren dat verdachte een belaste jeugd heeft gehad. Verdachte heeft een periode zorgelijke dingen gedaan, waaronder het plegen van strafbare feiten. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in juni 2023 ziet de Raad, net als de bij hem betrokken hulpverleners, in positieve zin een andere jongen. Hij houdt zich aan afspraken, stelt zich begeleidbaar op en is gemotiveerd om iets van zijn leven te maken. Verdachte woont in een woongroep en krijgt begeleiding vanuit ‘ [zorgorganisatie 1] ’ en Stichting [zorgorganisatie 2] en wordt in het kader van de schorsingsvoorwaarden begeleid door de jeugdreclassering. Hij heeft school opgepakt en de verwachting is dat hij dit schooljaar zijn diploma zal halen. Verder heeft hij een bijbaan en sport hij. Het risico op herhaling van strafbare feiten wordt laag ingeschat door de Raad. De Raad is van mening dat verdachte op bepaalde gebieden nog ondersteuning kan gebruiken en daarom vindt hij dat de begeleiding vanuit de jeugdreclassering, ‘ [zorgorganisatie 1] ’ en Stichting [zorgorganisatie 2] moet worden voortgezet, ook na zijn achttiende verjaardag. Verdachte heeft een vertrouwensband met de hulpverleners. Hij staat ook open voor voortzetting daarvan.
De Raad heeft overwogen of een voorwaardelijke jeugddetentie passend is. Hij maakt zich echter zorgen over het feit dat deze straf een averechts effect kan hebben op de motivatie van verdachte. Een risico kan zijn dat hij vervolgens niet in staat is om de huidige positieve ontwikkeling vast te houden. Om die reden is de Raad van mening dat een voorwaardelijke werkstraf vanuit pedagogisch oogpunt beter bij verdachte aansluit. Hij adviseert aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van 2 jaar en de voorwaarden zoals opgenomen in het rapport.
De zittingsvertegenwoordigster van Jeugdbescherming west Zeeland heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat er een positieve ontwikkeling is te zien bij verdachte. Zij is samen met verdachte aan het onderzoeken waar hij kan gaan wonen als hij zijn diploma heeft gehaald. Zij staat volledig achter het advies van de Raad. Een voorwaardelijke jeugddetentie kan een verkeerde uitwerking hebben op verdachte en er voor zorgen dat hij het negatieve weer gaat opzoeken. Verdachte wil graag zelf de regie hebben. Als er te strak wordt ingezet heeft hij het gevoel de regie kwijt te raken.
De strafoplegging
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan veel, en ook ernstige strafbare feiten. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank de achtergrond van verdachte en zijn problematiek in aanmerking alsmede dat hij nu op de goede weg is en gemotiveerd lijkt te zijn om iets van zijn leven te maken. Daarnaast houdt zij er rekening mee dat de feiten meer dan een jaar geleden zijn gepleegd en voor een aantal feiten de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM is overschreden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend is. Gelet op de veelheid aan feiten en de ernst daarvan ziet zij geen ruimte voor een andere of lichtere straf dan een werkstraf van 140 uur met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 13 dagen, en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad. De rechtbank merkt daarbij op dat als verdachte in die periode geen strafbare feiten pleegt en zich houdt aan de voorwaarden hij niets van deze voorwaardelijke straf merkt.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partijen

7.1
De ingestelde vordering van [slachtoffer 3](zaak A, feit 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 270,00 aan materiële schade voor de in zaak A onder 3 tenlastegelegde diefstal van haar muts.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering. Voorts heeft zij geadviseerd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betwist de vordering niet.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij. Door het bewezenverklaarde strafbare feit is aan de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en de hoogte ervan is door de verdediging niet weersproken. Zij zal deze dan ook volledig toewijzen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel, zoals verzocht door de benadeelde partij en geadviseerd door de officier van justitie, opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig is zal de duur van de gijzeling op nul dagen worden vastgesteld. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de feiten zijn gepleegd, te weten 3 december 2022.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.2
De ingestelde vordering van [slachtoffer 7] (zaak B, feit 2 en 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert een schadevergoeding van € 750,00 aan immateriële schade voor het in zaak B onder 2 en 3 tenlastegelegde.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.
Daarnaast vordert de benadeelde partij, overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief, vergoeding van de proceskosten gesteld op een bedrag van € 270,00.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de vordering voldoende onderbouwd en heeft geconcludeerd tot toewijzing van de hele vordering. Voorts heeft zij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de hoogte van de vordering betwist. Zij vindt een bedrag van € 250,00 redelijk.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer 7] heeft bedreigd en beledigd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, maar heeft dit niet met stukken onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat voor de hand ligt dat zij daarvan nadelige gevolgen heeft ondervonden. Zij is in de eer en goede naam geschaad en er is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel. Immers vormt de winkeldiefstal waarna is gedreigd met wapens een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. Dit betekent dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Zij is van oordeel dat de behandeling van het overige gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel, zoals verzocht door de benadeelde partij en geadviseerd door de officier van justitie, opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van de gepleegde feiten zal de duur van de gijzeling op nul dagen worden vastgesteld. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de feiten zijn gepleegd, te weten 10 december 2022.
Kostenveroordeling
De gevorderde proceskosten komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en de hoogte ervan is door de verdediging niet weersproken. Zij zal deze dan ook volledig toewijzen.
7.3
De ingestelde vordering van [slachtoffer 4] (zaak C, feit 1 en 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade voor het in zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de vordering onvoldoende onderbouwd en heeft geadviseerd de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met een ander onder bedreiging van een nepvuurwapen en machete [slachtoffer 4] heeft geprobeerd te dwingen zijn Airpods en jas af te geven en dat zij zijn rugzak hebben weggenomen. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, maar heeft dit niet met stukken onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat voor de hand ligt dat hij daarvan nadelige gevolgen heeft ondervonden en dat dus sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Immers vormt de straatroof waarbij is gedreigd met wapens een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. Dit betekent dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Zij
is van oordeel dat de behandeling van het overige gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel, zoals verzocht door de benadeelde partij en gevorderd door de officier van justitie, opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van de gepleegde feiten zal de duur van de gijzeling op nul dagen worden vastgesteld. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de feiten zijn gepleegd, te weten 1 april 2022.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 285, 300, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en 13, 27, 54 en 55 Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het in zaak C onder 5 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
zaak A
feit 1:Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:Medeplegen van mishandeling;
feit 3:Mishandeling;
zaak B
feit 1:Diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 2:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3:Eenvoudige belediging;
feit 4:Mishandeling;
zaak C
feit 1:Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
feit 2:Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
zaak D
Diefstal door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 2 (twee) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat:
* verdachte tijdens de proeftijd moet meewerken aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening, wanneer en zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
* verdachte tijdens de proeftijd moet meewerken aan hulpverlening van Stichting [zorgorganisatie 2] en de aan hem geboden nazorg van ‘ [zorgorganisatie 1] ’ te [plaats] , zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
* verdachte tijdens de proeftijd moet meewerken aan het behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing en stage;
* verdachte tijdens de proeftijd actief moet meewerken aan het verkrijgen èn behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft hierbij opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zeeland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 140 (honderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
70 (zeventig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 3](zaak A, feit 3)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 270,00 (tweehonderdzeventig euro) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3]
(zaak A, feit 3), € 270,00 (tweehonderdzeventig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 3 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 7](zaak B, feit 2 en 3)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] van € 500,00 (vijfhonderd euro) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 270,00 (tweehonderdzeventig euro);
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 7]
(zaak B, feit 2 en 3), € 500,00 (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 10 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 4](zaak C, feit 1 en 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
1 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader, hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 4]
(feit 1 en 2), € 500,00 (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte, evenals de mededader, hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of de mededader de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.A.H. Kempen en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 april 2024.
Mr. De Beer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.