ECLI:NL:RBZWB:2024:2158

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
02-084199-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vervoer van cocaïne met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van ongeveer 1,5 kilo cocaïne op 24 maart 2021 in Tilburg. Tijdens de zitting heeft de verdachte zijn betrokkenheid bekend en zijn raadsman, mr. D.A. Souisa, heeft de verdediging gevoerd. De officier van justitie, mr. drs. E. van Aalst, heeft bewijs aangedragen, waaronder processen-verbaal van verbalisanten en een rapport van het NFI, waaruit bleek dat het vervoerde materiaal cocaïne betrof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, ondanks dat het totale nettogewicht van de cocaïne niet exact kon worden vastgesteld. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve proceshouding en het feit dat hij niet langer verslaafd is aan cocaïne. De rechtbank heeft besloten om een taakstraf van 240 uur op te leggen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ontwrichtende werking van de handel in cocaïne op de maatschappij, maar vond in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. De verdachte heeft steun van zijn familie en werkt aan zijn toekomst, wat de rechtbank in zijn voordeel meeweegt. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-084199-21
vonnis van de meervoudige kamer van 22 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. D.A. Souisa, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. drs. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 maart 2021 in Tilburg ongeveer 1844,50 gram cocaïne heeft vervoerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een hoeveelheid cocaïne heeft vervoerd. Er liggen verschillende processen-verbaal van verbalisanten, verdachte heeft het feit op zitting bekend en het NFI heeft de middelen getest en bevonden dat het cocaïne betrof.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsoverwegingen
Aangezien verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 22 maart 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] (pagina 7 van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland West Brabant met nummer PL2000-2021074711);
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] (pagina 20 en 21van voornoemd eindproces-verbaal);
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (pagina 32 tot en met 34 van voornoemd eindproces-verbaal)
- de rapporten van rapporteur [naam] van het NFI (pagina 35 tot en met 38 van voornoemd eindproces-verbaal);
- de foto’s op pagina 22 en 23 van voornoemd eindproces-verbaal.
De rechtbank overweegt dat op grond van het proces-verbaal van bevindingen op pagina 20 niet het totale nettogewicht kan worden vastgesteld, omdat slechts het bruto gewicht van de twee blokken cocaïne is opgenomen. Deze cocaïne zat verpakt in plastic tassen, waarvan het gewicht door de politie niet van het brutogewicht is afgetrokken. De rechtbank gaat ervan uit dat deze plastic tassen samen niet meer dan 300 gram hebben gewogen. Daarnaast heeft verdachte op zitting verklaard dat hij 1,8 kilo cocaïne moest vervoeren naar Tilburg. De rechtbank acht gelet daarop bewezen dat verdachte in totaal tenminste 1500 gram cocaïne heeft vervoerd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 maart 2021 te Tilburg opzettelijk heeft vervoerd ten minste 1500,00 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uur met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een taakstraf en daarnaast eventueel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoer van tenminste 1,5 kilo cocaïne. Hij heeft verklaard dat hij van een persoon die hij niet met naam wil noemen 1,8 kilo cocaïne moest vervoeren. Hij zou hiervoor zelf 10 gram cocaïne als beloning krijgen. Een gripzakje met deze 10 gram is ook bij verdachte aangetroffen. Van een ander aangetroffen zakje met 50 gram cocaïne heeft verdachte op zitting verklaard dat hij dat later die avond weer naar iemand anders moest brengen.
De handel in cocaïne heeft een ontwrichtende werking op de maatschappij. Het voorziet en faciliteert mensen in hun verslaving en deze handel gaat vaak gepaard met geweld en ondermijnende activiteiten. Op dergelijke feiten staan daarom ook doorgaans aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. De rechtbank weegt daarbij de volgende omstandigheden sterk mee in het voordeel van verdachte.
Verdachte heeft op zitting een bekennende verklaring afgelegd en een positieve proceshouding aangenomen. Hij lijkt met de bekennende verklaring schoon schip te willen maken. Verdachtes leven heeft een nieuwe wending genomen. Hij is niet langer verslaafd aan cocaïne, werkt aan zijn psychische gezondheid en heeft een baan waarin hij gewaardeerd wordt. De eigenaar van de betreffende zaak en de vader en zus van verdachte waren op zitting aanwezig om hem te steunen. Verdachte bouwt aan zijn toekomst en de rechtbank hoopt dat hij deze stijgende lijn zal vasthouden.
Conform de eis van de officier van justitie zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uur opleggen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden met een proeftijd van twee jaar, als stok achter de deur en om de ernst van het feit weer te geven.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen cocaïne is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen en deze verdovende middelen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36d, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijf (5) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de bij dit vonnis opgenomen bijlage genoemde inbeslaggenomen cocaïne, genummerd: 1 t/m 4.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. R.J.H. de Brouwer en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is direct mondeling uitgesproken ter openbare zitting op
22 maart 2024.