In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van ongeveer 1,5 kilo cocaïne op 24 maart 2021 in Tilburg. Tijdens de zitting heeft de verdachte zijn betrokkenheid bekend en zijn raadsman, mr. D.A. Souisa, heeft de verdediging gevoerd. De officier van justitie, mr. drs. E. van Aalst, heeft bewijs aangedragen, waaronder processen-verbaal van verbalisanten en een rapport van het NFI, waaruit bleek dat het vervoerde materiaal cocaïne betrof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, ondanks dat het totale nettogewicht van de cocaïne niet exact kon worden vastgesteld. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
Wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve proceshouding en het feit dat hij niet langer verslaafd is aan cocaïne. De rechtbank heeft besloten om een taakstraf van 240 uur op te leggen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ontwrichtende werking van de handel in cocaïne op de maatschappij, maar vond in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. De verdachte heeft steun van zijn familie en werkt aan zijn toekomst, wat de rechtbank in zijn voordeel meeweegt. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.