3.3Op 24 december 2021 heeft eiseres haar zienswijze kenbaar gemaakt.
4. Met het bestreden besluit heeft het college de aanvraag van eiseres afgewezen.
5. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Gelet op artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Op het perceel zijn het wijzigingsplan ‘ [adres 1] ’ en het bestemmingsplan ‘Buitengebied [plaats 2] ’ van toepassing en rust de bestemming ‘Agrarisch’. Het perceel heeft de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’.
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn -naast agrarisch grondgebruik- bestemd voor: grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of paardenhouderij en ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ een intensieve veehouderij, alsmede een grondgebonden veehouderij.
Agrarische bedrijven zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.De oppervlakte van bestaande gebouwen en bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van grondgebonden veehouderijen en intensieve veehouderijen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, heeft ten hoogste de omvang van de oppervlakte die:
1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was of;
2. mag worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning of;
3. is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wabo, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
Tussen partijen is niet in geschil dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen wordt vergroot. De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan.
Als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2, onder g, van het bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een grondgebonden veehouderij of intensieve veehouderij binnen het bestaande bouwvlak, indien wordt voldaan aan de voorwaarden opgenomen in het artikel.
Eén van die voorwaarden is dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er, indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages, maatregelen worden getroffen door de grondgebonden veehouderij of de intensieve veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.
Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat de aanvraag niet zou voldoen aan de bovenstaande voorwaarde.
6. Eiseres heeft betoogd dat het college heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play, het verbod van vooringenomenheid, het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van willekeur, de vergewisplicht, het motiveringsbeginsel en het recht op vrijheid van ondernemerschap. Het college heeft bewust lang gewacht met het nemen van het bestreden besluit, zodat de aanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de meest recente rekenmethode. Om die reden moet de aanvraag worden beoordeeld aan de hand van de normen die golden ten tijde van het indienen van de aanvraag. Daarnaast heeft het college de geurberekeningen zo laten uitvoeren dat de aanvraag niet zou voldoen aan de geurnormen. De berekeningen zijn zo gemaakt dat ze het besluit kunnen dragen. Het college heeft niet de nodige kennis op rechtmatige wijze vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Uit de berekeningen die zijn gemaakt in opdracht van eiseres vloeit voort dat de aanvraag voldoet aan de geldende geurnormen. Het college heeft daarnaast gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Het college heeft in mei 2020 verklaard dat wordt voldaan aan de toepasselijke geurnormen. Daaraan mocht eiseres de verwachting ontlenen dat de aanvraag niet zou worden afgewezen.
7. Partijen verschillen van mening over de vraag welke methode van berekenen gebruikt moet worden bij de beoordeling van de aanvraag en welke invoergegevens representatief zijn bij het maken van de berekening. De rechtbank ziet aanleiding om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) te benoemen als onafhankelijk deskundige in dit geschil en haar verschillende vragen voor te leggen. In het vervolg van deze uitspraak zal de rechtbank beslissen over enkele uitgangspunten die de StAB bij haar advisering moet hanteren en welke vragen de rechtbank graag beantwoord ziet.