ECLI:NL:RBZWB:2024:2157

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
22/1279
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor varkensstal met benoeming van deskundige voor geuronderzoek

Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een varkensstal op een perceel in Roosendaal. Eiseres had op 17 maart 2020 de aanvraag ingediend, maar het college heeft deze op 19 april 2022 afgewezen. De rechtbank heeft het college verzocht om een geuronderzoek uit te laten voeren door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) om te beoordelen of de aanvraag voldoet aan de geldende geurnormen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de regelgeving die gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, en niet op het moment van indienen van de aanvraag. De rechtbank heeft de StAB gevraagd om advies over de juiste methode voor het berekenen van de geurbelasting en de bijdrage aan de afname van de geurbelasting. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de StAB opgedragen om binnen drie maanden een geurberekening te maken, waarbij ook de geurgevoelige objecten in de omgeving in acht moeten worden genomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op het advies van de StAB.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1279

tussenuitspraak van 4 april 2024 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] h.o.d.n. [bedrijf 1] , uit [plaats 1] , eiseres,

gemachtigden: [gemachtigde] en mr. R. Verkoijen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, het college
(gemachtigden: mr. J.A.M. van der Velden en mr. E.P. Euverman).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 19 april 2022, waarin het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een varkensstal op het perceel gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] heeft afgewezen.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 februari 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres met haar echtgenoot, mr. N.M.C.H. Crooijmans (waarnemer van mr. R. Verkoijen), [gemachtigde] (gemachtigde eiseres) en [naam 1] (deskundige) en namens het college [naam 2] met mr. E.P. Euverman (gemachtigde college) .

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.1
Eiseres heeft op 17 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een varkensstal op het perceel gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] .
3.2
Op 10 november 2021 heeft het college kenbaar gemaakt voornemens te zijn de aanvraag af te wijzen.
3.3
Op 24 december 2021 heeft eiseres haar zienswijze kenbaar gemaakt.
4. Met het bestreden besluit heeft het college de aanvraag van eiseres afgewezen.
Wettelijk kader
5. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Gelet op artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. [1]
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12. [2]
Op het perceel zijn het wijzigingsplan ‘ [adres 1] ’ en het bestemmingsplan ‘Buitengebied [plaats 2] ’ van toepassing en rust de bestemming ‘Agrarisch’. Het perceel heeft de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’.
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn -naast agrarisch grondgebruik- bestemd voor: grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of paardenhouderij en ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ een intensieve veehouderij, alsmede een grondgebonden veehouderij. [3]
Agrarische bedrijven zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’. [4] De oppervlakte van bestaande gebouwen en bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van grondgebonden veehouderijen en intensieve veehouderijen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, heeft ten hoogste de omvang van de oppervlakte die:
1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was of;
2. mag worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning of;
3. is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wabo, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. [5]
Tussen partijen is niet in geschil dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen wordt vergroot. De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan.
Als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is. [6]
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking. [7]
Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2, onder g, van het bestemmingsplan ten behoeve van de uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een grondgebonden veehouderij of intensieve veehouderij binnen het bestaande bouwvlak, indien wordt voldaan aan de voorwaarden opgenomen in het artikel. [8]
Eén van die voorwaarden is dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er, indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages, maatregelen worden getroffen door de grondgebonden veehouderij of de intensieve veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert. [9]
Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat de aanvraag niet zou voldoen aan de bovenstaande voorwaarde.
Beroepsgronden
6. Eiseres heeft betoogd dat het college heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play, het verbod van vooringenomenheid, het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van willekeur, de vergewisplicht, het motiveringsbeginsel en het recht op vrijheid van ondernemerschap. Het college heeft bewust lang gewacht met het nemen van het bestreden besluit, zodat de aanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de meest recente rekenmethode. Om die reden moet de aanvraag worden beoordeeld aan de hand van de normen die golden ten tijde van het indienen van de aanvraag. Daarnaast heeft het college de geurberekeningen zo laten uitvoeren dat de aanvraag niet zou voldoen aan de geurnormen. De berekeningen zijn zo gemaakt dat ze het besluit kunnen dragen. Het college heeft niet de nodige kennis op rechtmatige wijze vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Uit de berekeningen die zijn gemaakt in opdracht van eiseres vloeit voort dat de aanvraag voldoet aan de geldende geurnormen. Het college heeft daarnaast gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Het college heeft in mei 2020 verklaard dat wordt voldaan aan de toepasselijke geurnormen. Daaraan mocht eiseres de verwachting ontlenen dat de aanvraag niet zou worden afgewezen.
Benoemen deskundige
7. Partijen verschillen van mening over de vraag welke methode van berekenen gebruikt moet worden bij de beoordeling van de aanvraag en welke invoergegevens representatief zijn bij het maken van de berekening. De rechtbank ziet aanleiding om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) te benoemen als onafhankelijk deskundige in dit geschil en haar verschillende vragen voor te leggen. In het vervolg van deze uitspraak zal de rechtbank beslissen over enkele uitgangspunten die de StAB bij haar advisering moet hanteren en welke vragen de rechtbank graag beantwoord ziet.
Moment van toetsen
8.1
Eiseres heeft betoogd dat de geurbelasting en de bijdrage aan de afname van de geurbelasting moet worden berekend aan de hand van de regelgeving en rekenmethode zoals die gold ten tijde van de aanvraag in plaats van ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Volgens eiseres voldeed de aanvraag wel aan de geurnomen ten tijde van het indienen van de aanvraag. Het college heeft te lang gewacht met het nemen van het bestreden besluit en de tijdsduur kan niet aan eiseres worden tegengeworpen.
8.2
Het college heeft gesteld dat de aanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de geldende regelgeving ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Dat de besluitvorming lang heeft geduurd, maakt niet dat de aanvraag ex tunc moet worden beoordeeld.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht de aanvraag heeft beoordeeld aan de hand van de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende regelgeving. Het college diende het bestreden besluit te nemen ex nunc. Het recht moet namelijk worden toegepast zoals dat op het moment van de beslissing op de aanvraag geldt. Het moment waarop de aanvraag werd gedaan is dus niet bepalend. [10]
Methode van berekenen
9.1
Het college heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van het stappenplan dat is opgenomen in het document van de provincie Noord-Brabant ‘Afname overbelasting’. Hierin is een richtinggevend stappenplan opgenomen voor het berekenen van de achtergrondbelasting en de bijdrage aan de afname van de overbelasting.
9.2
In het bestemmingsplan is geen methode voor het berekenen van de achtergrondbelasting en afname van de achtergrondbelasting opgenomen. Ook de toelichting geeft geen aanknopingspunten voor de wijze van berekenen.
9.3
Bij de aanvraag is een berekening van de geurbelasting gevoegd die is berekend met V-Stacks 2010. Dit is de aan V-Stacks 2020 voorafgaande versie. Vooruitlopend op de versie uit 2020 heeft eiseres tevens een berekening bijgevoegd die is gemaakt met V-Stacks 2020.
9.4
Het college heeft zich laten adviseren door [bedrijf 2] . [bedrijf 2] heeft de achtergrondbelasting berekend met het programma V-Stacks 2020.
9.5
Er bestaan twee verschillende methodes van berekenen met behulp van V-Stacks: V-Stacks vergunning en V-Stacks gebied. V-Stacks vergunning berekent de geurbelasting van een individuele veehouderij op omliggende woningen. V-Stacks gebied berekent de achtergrondbelasting in een gebied. Omdat geen van beide ziet op de situatie waarin geurnormen zijn gesteld in de planregels voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, heeft het college de handleidingen bij beide rekenmethodes gevolgd.
9.6
Voordat de rechtbank zich definitief uitlaat over het gebruik van V-Stacks als rekenmethode, vraagt de rechtbank allereerst advies aan de StAB ten aanzien van de methode van berekenen. De rechtbank vraagt om uitsluitsel over de vraag of V-Stacks vergunning of V-Stacks gebied (of een combinatie van deze methoden) de geschikte methode is voor het berekenen van de achtergrondbelasting en bijdrage in de afname van de achtergrondbelasting.
Geurgevoelige objecten
10.1
Eiseres heeft betoogd dat [adres 2] ten onrechte is meegenomen in de berekening als geurgevoelig object. De woonboerderij op het adres is zwaar vervallen, waardoor de woning feitelijk onbewoonbaar is.
10.2
Het college heeft gesteld dat de [adres 2] aan te merken is als een geurgevoelig object en om die reden meegenomen moest worden in de berekening. Het pand wordt bewoond en bewoning is planologisch toegestaan. De bewoonster is ook op dat adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen (brp).
10.3
Een geurgevoelig object is volgens het college een gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. [11]
10.4
De [adres 2] heeft de bestemming Wonen-2. Bij het bepalen van geurgevoelige objecten is de planologische situatie leidend. Op het perceel is een pand aanwezig dat planologisch gebruikt mag worden als woning. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Het college heeft bovendien ter zitting toegelicht dat op [adres 2] een persoon is ingeschreven in de brp. De rechtbank is van oordeel dat het college de woning op [adres 2] terecht heeft meegenomen in de berekening als geurgevoelig object.
10.5
Het is de rechtbank echter onduidelijk of de woning op [adres 2] terecht is aangemerkt als meest geurgevoelig object. De rechtbank vraagt hieromtrent advies aan de StAB.
Substantiële bijdrage [adres 3]
10.6
Eiseres heeft betoogd dat het bedrijf op [adres 3] ten onrechte is meegenomen in de berekening als een veehouderij die een substantiële bijdrage levert aan de geurbelasting op het geurgevoelige object. Het bedrijf heeft namelijk een overeenkomst gesloten met de gemeente voor beëindiging van het bedrijf en er is een Koninklijk besluit genomen ten behoeve van de onteigening van het perceel.
10.7
Het college heeft gesteld dat de veehouderij nog actief is. Dit blijkt onder meer uit het bestand ‘veehouderijbedrijven’ van de provincie Noord-Brabant, waarin wordt bijgehouden welke agrarische bedrijven actief zijn. Daarnaast blijkt uit de Kamer van Koophandel dat de veehouderij nog actief is.
10.8
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht het bedrijf op [adres 3] heeft meegenomen in de berekening als veehouderij die een substantiële bijdrage levert aan de geurbelasting. De veehouderij is nog actief. Het enkele feit dat eerder een overeenkomst is gesloten en dat een Koninklijk besluit is genomen ten behoeve van de onteigening, maakt nog niet dat de veehouderij met zekerheid en op korte termijn zal worden beëindigd. De veehouderij levert dus een substantiële bijdrage aan de geurbelasting op het geurgevoelige object en is daarom terecht meegenomen in de berekening.
[adres 4]
11.1
Eiseres heeft betoogd dat het bedrijf op [adres 4] ten onrechte is meegenomen in de berekening als bedrijf dat een substantiële bijdrage levert aan de geurbelasting.
11.2
Het college heeft gesteld dat is gebleken dat het bedrijf op [adres 4] geen geuremissie veroorzaakt. Op het perceel vindt namelijk geen bedrijvigheid meer plaats.
11.3
Uit de geurberekening die het college heeft overgelegd blijkt dat het bedrijf geen geuremissie veroorzaakt en dat het bedrijf niet is meegenomen als een bedrijf dat een substantiële bijdrage levert aan de geurbelasting. Het is niet gebleken dat het college in de berekening het bedrijf op [adres 4] wel heeft meegenomen. Deze grond kan om die reden niet slagen.
Coördinaten [adres 5]
12.1
Eiseres heeft betoogd dat voor het bedrijf aan de [adres 5] de verkeerde coördinaten zijn gehanteerd door het college.
12.2
Het college heeft de coördinaten vastgesteld aan de hand van de gegevens uit het Web Bestand Veehouderijen Bedrijven. Dit is een Web-applicatie die door de gemeenten worden geactualiseerd en aangevuld wanneer veehouderijen in de betreffende gemeente een nieuwe vergunning of melding hebben gekregen. Uit de bijlage ‘berekening achtergrondbelasting met V-Stacks gebied vergunde situatie en aangevraagde situatie V-Stacks 2020’ is in de bronnenbestanden te lezen dat de coördinaten van [adres 5] zijn vastgesteld op [coordinaten 1] en [coordinaten 2] .
12.3
Eiseres heeft enkel gesteld dat de coördinaten niet kloppen, maar heeft dit niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens. Eiseres heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat in de berekening onjuiste coördinaten van [adres 5] zijn gebruikt. De rechtbank gaat om die reden uit van de juistheid van de door het college gehanteerde coördinaten.
Vraagstelling StAB
13. De rechtbank vraagt de StAB samengevat om te berekenen wat de cumulatieve geurhinder is op geurgevoelige objecten en of de maatregelen die leiden tot daling van de achtergrondbelasting de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting ten minste compenseert. Hiertoe vraagt de rechtbank de StAB om met behulp van in V-Stacks alle factoren in te vullen zoals deze relevant waren ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank vraagt meer specifiek advies ten aanzien van de volgende vragen:
  • Is V-Stacks vergunning of V-Stacks gebied (of een combinatie van deze methoden) de geschikte methode voor het berekenen van de achtergrondbelasting en bijdrage in de afname van de achtergrondbelasting?
  • Op welke hoogte moet het emissiepunt van de luchtwasser worden bepaald en wat is de correcte diameter van de luchtwasser?
  • Is de [adres 2] het meest geurgevoelige object?
  • Met welk grootte van het rekengebied moet er gerekend worden?
  • Moet het immissiepunt op [adres 2] berekend worden op de gevel of op het midden van het relevante object?
Vertrouwensbeginsel
14.1
Eiseres heeft betoogd dat het college heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Verschillende raadsleden hebben vragen gesteld aan het college naar aanleiding van het wijzigingsplan. Het college heeft verklaard dat wordt voldaan aan de geurnormen.
14.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) heeft op 29 mei 2019 [12] een richtinggevende uitspraak gedaan over de toepassing van het vertrouwensbeginsel in het omgevingsrecht. In de uitspraak zet de ABRvS uiteen welke drie stappen moeten worden doorlopen als een beroep wordt gedaan op het vertrouwensbeginsel. Bij de eerste stap moet de vraag worden beantwoord of de uitlating en/of gedraging, waarop de betrokkene zich beroept, kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap gaat het om de vraag of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. In het kader van de derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de bevoegdheid.
14.3
De raadleden hebben de volgende vraag gesteld:
“Kunt u nader toelichten waarom er door het college van B&W is ingestemd met een wijzigingsplan dat mogelijk als basis dient om uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk te maken?”. Het college heeft daar als volgt op geantwoord:
“[…] Het gaat daarbij met name om aangetoond en gewaarborgd is, […] de geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten binnen de gestelde normen blijft […]. Aan de gestelde normen wordt voldaan.”
14.4
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. De gemeenteraad heeft naar aanleiding van het destijds vastgestelde wijzigingsplan op het perceel van eiseres vragen gesteld aan het college.
14.5
De vragen, en de antwoorden daarop, waren niet gericht aan eiseres. Daarnaast ziet het wijzigingsplan op een wijziging van de planologische situatie. Met dit wijzigingsplan is namelijk het bouwvlak vergroot ten behoeve van het voornemen om de nieuwe stal te realiseren. Hierbij is een beoordeling gemaakt ten aanzien van de geurbelasting. Er is berekend of een beoordeling in het kader van de milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) was vereist. Hiervoor was van belang dat de geurbelasting neutraal is. Dit betreft een andere beoordeling met betrekking tot de geurbelasting dan in onderhavig geval. Om te voldoen aan de opgenomen afwijkingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan is vereist dat de maatregelen die leiden tot daling van de achtergrondbelasting de eigen bijdrage aan de achtergrondbelasting compenseren. Dit betreft een strengere toetst dan die met betrekking tot de vraag of een m.e.r.-beoordeling is vereist. Door het college is in de beantwoording van de vragen niet gesteld dat aan het vereisten voor de binnenplanse afwijking wordt voldaan met het realiseren van een stal op het bouwvlak dat is vergroot middels het wijzigingsplan. Het college heeft met de beantwoording van de vragen dus niet toegezegd dat aan de in het bestemmingsplan opgenomen geurregel met betrekking tot de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt voldaan en dat een daarvoor vereiste omgevingsvergunning in de toekomst zal worden verleend.
Conclusie
15.1
De rechtbank heropent het onderzoek en schakelt de StAB in om binnen drie maanden een geurberekening te maken, met inachtneming van de beslissingen van de rechtbank in deze tussenuitspraak, en meer specifiek aandacht te besteden aan de volgende vragen:
  • Is V-Stacks vergunning of V-Stacks gebied (of een combinatie van deze methoden) de geschikte methode voor het berekenen van de achtergrondbelasting en bijdrage in de afname van de achtergrondbelasting?
  • Op welke hoogte moet het emissiepunt van de luchtwasser worden bepaald en wat is wat is de correcte diameter van de luchtwasser?
  • Betreft de [adres 2] het meest geurgevoelige object?
  • Met welk grootte van het rekengebied moet er gerekend worden?
  • Dient het immissiepunt op [adres 2] berekend te worden op de gevel of op het midden van het relevante object?
15.2
De StAB wordt gevraagd eerst een conceptadvies voor te leggen aan partijen alvorens een definitief advies uit te brengen over de gestelde vragen.
15.3
Partijen krijgen vier weken de tijd om schriftelijk te reageren op het advies van de StAB. Binnen die termijn dienen partijen ook aan te geven of zij nog prijs stellen op een tweede zitting. Als partijen niet aangeven dat zij prijs stellen op een tweede zitting, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen op basis van de ontvangen adviezen en reacties.
15.4
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn genoemd en deels al zijn beoordeeld in deze tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
15.5
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat het onderzoek wordt heropend;
- bepaalt dat de StAB als deskundige zal worden opgedragen onderzoek te verrichten overeenkomstig de in deze uitspraak opgenomen onderzoeksopdracht en om daarvan schriftelijk verslag uit te brengen;
- schorst de behandeling en houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. S. Hindriks, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 4 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn geteld krachtens artikel 4,1, derde lid, of 4,3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo
In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Bestemmingsplan Buitengebied Roosendaal Nispen
Artikel 3.1 onder a en e, van het bestemmingsplanDe voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn -naast agrarisch grondgebruik- bestemd voor: grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde een grondgebonden veehouderij, intensieve veehouderij of paardenhouderij en ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ een intensieve veehouderij, alsmede een grondgebonden veehouderij.
Artikel 3.2.2, onder a, van het bestemmingsplan
Agrarische bedrijven zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.
Artikel 3.2.2, onder g, van het bestemmingsplan
De oppervlakte van bestaande gebouwen en bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van grondgebonden veehouderijen en intensieve veehouderijen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, heeft ten hoogste de omvang van de oppervlakte die:
1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was of;
2. mag worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning of;
3. is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wabo, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
Artikel 3.3.5 van het bestemmingsplan
Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder g, ten behoeve van de uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een grondgebonden veehouderij of een intensieve veehouderij binnen het bestaande bouwvlak op voorwaarde dat:
a. er is aangetoond en geborgd dat sprake is van een (ontwikkeling naar een) zorgvuldige veehouderij;
b. een zorgvuldige dialoog is gevoerd gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling;
c. er wordt aangetoond dat de uitbreiding van de bebouwing geen nadelige effecten heeft voor Natura 2000-gebieden.
d. er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de grondgebonden veehouderij of de intensieve veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
e. er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage voor het iniatiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcetratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3.
f. er aantoonbaar geen sprake is van onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
g. uitbreiding uitsluitend kan plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap en dit aantoonbaar is verzekerd;
h. voor de locaties, behorende tot de agrarische bedrijven, welke nader zijn aangeduid als Locaties Agrarische bedrijven groep 3 in de hierop betrekking hebbende bijlage bij de regels, is het bepaalde in dit artikellid 3.3.5 alleen van toepassing indien is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is;
van toepassing zijn de door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant vastgestelde “Nadere regels Verordening ruimte - Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij”, zoals deze gelden op het moment van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag omgevingsvergunning;
i. het bepaalde in dit artikellid 3.3.5 is niet van toepassing op de locaties Haiinksestraat 1a en 6c Roosendaal.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
2.Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Artikel 3.1 onder a en e, van het bestemmingsplan.
4.Artikel 3.2.2, onder a, van het bestemmingsplan.
5.Artikel 3.2.2, onder g, van het bestemmingsplan.
6.Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo.
7.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo.
8.Artikel 3.3.5 van het bestemmingsplan.
9.Artikel 3.3.5, onder d, van het bestemmingsplan.
10.ABRvS 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3641, ro. 2.2.
11.Het college heeft aansluiting gezocht bij de definitie van een geurgevoelig object in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij.
12.ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.