ECLI:NL:RBZWB:2024:2149

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
BRE 23/891 GEMWT
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder bestuursdwang voor het verwijderen van een gestalde fiets

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen een last onder bestuursdwang beoordeeld. De last werd opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op 22 augustus 2022, omdat de fiets van eiser langer dan 28 dagen was gestald op een plek die niet was toegestaan volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Breda. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de last en de daaropvolgende kostenbeschikking, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden.

De rechtbank concludeert dat de fiets van eiser op 19 juli 2022 was aangetroffen en gemerkt, en dat de last onder bestuursdwang op 22 augustus 2022 terecht was opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de fiets meer dan 28 dagen op een openbare plaats was gestald, wat in strijd is met de APV. Eiser had aangevoerd dat zijn fiets binnen de kadastrale grens van zijn appartementencomplex stond, maar de rechtbank oordeelt dat de plaats waar de fiets was gestald als openbaar gebied moet worden beschouwd.

De rechtbank wijst erop dat handhaving van de regels in het algemeen belang is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van handhaving wordt afgezien. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de opgelegde last onder bestuursdwang en de kostenbeschikking in stand blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/891 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college op 22 augustus 2022 opgelegde last onder bestuursdwang, de uitvoering hiervan op 25 augustus 2022 en de kostenbeschikking van 30 augustus 2022. Met het bestreden besluit van 28 december 2022 op het bezwaar van eiser tegen deze besluiten heeft het college de genoemde besluiten in stand gelaten. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de rechtbank het college schriftelijke vragen gesteld. Het college heeft deze vragen schriftelijk beantwoord en eiser heeft een schriftelijke reactie bij de rechtbank ingediend.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van
zijn bevoegdheid om eiser een last onder bestuursdwang – met als strekking om de gestalde fiets elders te (laten) stallen – op te leggen. Het beroep heeft daarnaast, gelet op artikel 5:31c, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede betrekking op de kostenbeschikking van 30 augustus 2022.
3. Het beroep is naar het oordeel van de rechtbank ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 19 juli 2022 om 10.36 uur heeft een toezichthouder van het college de fiets van eiser – gestald tegen de buitenmuur van het appartementencomplex aan de [straat] in [plaats] – aangetroffen. De toezichthouder heeft de fiets toen gemerkt met een label met een tie-rip. Op 22 augustus 2022 om 17.54 uur heeft het college een last onder bestuursdwang opgelegd. Hiertoe is een label met de volgende tekst aan de fiets bevestigd:
“Attentie! Weesfiets – Maximale parkeertermijn van 28 dagen –
Uw (brom)fiets staat langer dan 28 dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking geparkeerd binnen de daarvoor bestemde voorziening. Dat is verboden op grond van artikel 5:11 van de APV en het aanwijsbesluit. Daarom is besloten bestuursdwang toe te passen. U krijgt na het aanbrengen van dit label1 DAGde tijd om een einde aan deze overtreding te maken door de (brom)fiets per direct te verwijderen. Doet u dit niet, dan verwijdert de gemeente uw (brom)fiets. Deze bevoegdheid berust op artikel 5:21 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 125 van de Gemeentewet. De kosten van verwijdering en opslag zijn voor de eigenaar en dienen te worden voldaan wanneer de (brom)fiets wordt opgehaald. U kunt tegen dit besluit bezwaar indienen.
Burgemeester en wethouders van Breda”
Op 25 augustus 2022 om 10.40 uur heeft het college de fiets verwijderd en opgeslagen in een depot van de gemeente Breda. Eiser heeft op 26 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen de opgelegde last onder bestuursdwang en de verwijdering van de fiets. Eiser heeft zich op 30 augustus 2022 bij het depot gemeld. Na betaling van € 25,00 heeft hij zijn fiets teruggekregen. Bij die gelegenheid is hem ook de bij de last onder bestuursdwang behorende kostenbeschikking overhandigd. Hierin is aangegeven dat de kosten van voorbereiding en uitvoering van de last onder bestuursdwang € 25,00 bedragen. In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 22, 25 en 30 augustus 2022 ongegrond verklaard en de opgelegde last onder bestuursdwang en de kostenbeschikking in stand gelaten.
5. Volgens eiser stond zijn fiets binnen de kadastrale grens van het appartementencomplex waar hij woont. De fiets had niet verwijderd mogen worden en het college heeft niet onderbouwd dat de fiets in de openbare ruimte was gestald.
5.1
Het college stelt dat de fiets van eiser op 19 juli 2022 is aangetroffen op een plaats waar deze op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018 (APV) in verbinding met het Aanwijzingsbesluit Fietshandhaving Breda 2018 (Aanwijzingsbesluit) niet gestald mag worden. Na het merken van de fiets op 19 juli 2022 is de fiets op 22 augustus 2022 nog steeds buiten de daarvoor bestemde stallingsruimte aangetroffen. De last onder bestuursdwang is dan ook terecht aan eiser opgelegd en uitgevoerd. Ook de kostenbeschikking voldoet aan de hieraan te stellen eisen. De plaats waar de fiets was gestald op het trottoir is niet aan de openbaarheid onttrokken en dient dan ook openbare weg te worden beschouwd.
Bevoegdheid opleggen last onder bestuursdwang
5.2
De aard van de door het college opgelegde last onder bestuursdwang is voor de rechtbank aanleiding om eerst te beoordelen of de last onder bestuursdwang als een besluit in de zin van de Awb beschouwd kan worden.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het in overweging 4 van deze uitspraak aangehaalde citaat op het aan de fiets bevestigde label voldoet aan de in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb aangehaalde voorwaarden [1] . Echter, op dat moment is nog niet bekend tegen wie de last onder bestuursdwang is gericht. De rechtbank leidt uit het dossier af dat het opleggen van de last onder bestuursdwang min of meer samenvalt met de uitvoering van de last onder bestuursdwang en de aan eiser op 30 augustus 2022 uitgereikte kostenbeschikking. Op dat moment is eiser ook bekend met de opgelegde last onder bestuursdwang. De rechtbank haakt bij de beoordeling van het bestreden besluit daarom aan bij de uitreiking van de kostenbeschikking. In het bestreden besluit is de opgelegde last onder bestuursdwang in stand gebleven.
5.3
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zijn fiets langer dan een periode van 28 dagen heeft geparkeerd binnen een door het college aangewezen gebied. Artikel 5:11, eerste lid, onder b, van de APV bepaalt dat het verboden is om in de door het college aangewezen gebieden om een (brom)fiets langer dan een door het college te bepalen periode te parkeren. Artikel A, eerste lid, sub a, van het Aanwijzingsbesluit Fietshandhaving Breda 2018 (Aanwijzingsbesluit) bepaalt dat artikel 5:11, eerste lid, sub a en b, van de APV 24 uur per dag van toepassing is in het gehele gebied binnen de singels van de stad. De in artikel 5:11, eerste lid, sub b, van de APV aangegeven maximale stallingstermijn bedraagt 28 dagen. De [straat] is gelegen in het gebied binnen de singels.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is de vraag of de fiets in het aangewezen gebied stond. Het begrip ‘aangewezen gebieden’ is in de APV niet nader gedefinieerd. Het college heeft ter zitting toegelicht dat onder het aangewezen gebied moet worden verstaan alles op straat dat niet is onderbroken door tuinen en dergelijke. Dit moet worden gezien als het openbaar gebied. De plaats waar de fiets stond, is immers openbaar toegankelijk en wordt door de gemeente onderhouden.
De rechtbank maakt uit het dossier op dat tegen de buitenmuur van het complex verschillende trappen zijn gebouwd. Het complex is opgebouwd uit meerdere eenheden en iedere eenheid heeft een eigen gemeenschappelijke toegangsdeur. De trap overbrugt het hoogteverschil tussen de grond en het niveau van de gemeenschappelijke toegangsdeur. De fiets van eiser was tussen twee van deze trappen tegen de buitenmuur geplaatst. Op de foto’s in het dossier is te zien dat de straattegels van de stoep onafgebroken tot de opstappen en de buitenmuur doorlopen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college terecht de plaats waar de fiets stond als aangewezen (openbaar) gebied heeft aangemerkt.
5.4
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de fiets langer dan 28 dagen geparkeerd stond. Op 19 juli 2022 is geconstateerd dat de fiets verkeerd gestald was. Het college heeft de fiets toen gemerkt met een label. Op 22 augustus 2022 is het label met de last onder bestuursdwang zal worden toegepast aan de fiets gehecht. Vervolgens is de fiets op 25 augustus 2022 verwijderd. Tussen 19 juli 2022 en 22 augustus 2022 is een periode van meer dan 28 dagen gelegen en de fiets is pas drie dagen na de oplegging van de last onder dwangsom verwijderd. Eiser heeft dit in de voorafgaande bezwaarprocedure niet betwist. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij niet weet of de fiets er inderdaad zo lang heeft gestaan. De rechtbank ziet in het voorstaande geen aanleiding om de constatering door de toezichthouder dat de fiets er meer dan 28 dagen stond, onjuist te achten. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat er sprake is van een overtreding en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.
Gebruik van de bevoegdheid tot handhavend optreden
5.5
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Dat wordt ook wel de beginselplicht tot handhaving genoemd. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan van deze beginselplicht afwijken, bijvoorbeeld als er een concreet zicht op legalisering bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien [2] . Naar het oordeel van de rechtbank is van een concreet zicht op legalisatie is in deze zaak geen sprake.
Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn fiets in de buurt van zijn woning wil stallen, omdat hij geen schuurtje heeft. Het college heeft aangegeven dat een mogelijk gebrek aan privé stallingsruimte geen bijzondere omstandigheid is waarom van handhaving moet worden afgezien. Verder vindt handhaving plaats ter bevordering van het uiterlijk aanzien van de omgeving en als een foutief geparkeerde fiets hinder of overlast veroorzaakt.
Het college heeft op goede gronden aangenomen dat de door eiser aangevoerde omstandigheid geen zodanig bijzondere omstandigheid is dat van handhaving moet worden afgezien. Verder ziet de rechtbank in de door eiser aangevoerde omstandigheid geen reden om te oordelen dat het handhavend optreden van het college onevenredig moet worden geacht in relatie tot het doel van handhaving. Het college heeft op goede gronden kunnen besluiten aan het belang bij een overzichtelijke en ordentelijke openbare ruimte en het voorkomen van overlast de doorslag kunnen geven.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de opgelegde last onder bestuursdwang en de kostenbeschikking in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2024 door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, eerste lid:
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 3:4, tweede lid: De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 5:1, eerste en tweede lid: 1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. 2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Artikel 5:21: Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:25, eerste, tweede en zesde lid:
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen lasten behoren te komen.
2. De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht.
6. Het bestuursorgaan stelt de hoogte van de verschuldigde kosten vast binnen vijf jaar nadat de bestuursdwang is toegepast.
Artikel 5:31c, eerste lid:
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van bestuursdwang of op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Gemeentewet (Gmw)
Artikel 125, eerste en tweede lid:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018 (APV)
Artikel 5:11, eerste lid:
1. Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden:
a. een (brom)fiets buiten de daarvoor bestemde voorzieningen, plaatsen of ruimten te parkeren;
b. een (brom)fiets langer dan een door het college te bepalen periode te parkeren.
Aanwijzingsbesluit Fietshandhaving Breda 2018 (Aanwijzingsbesluit)
Artikel A, eerste lid, sub a en derde lid:
1. De volgende gebieden aan te wijzen, waarop de verbodsbepaling van artikel 5:11, lid 1 sub a en b van de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018, 24 uur per dag van toepassing is:
a. Het gehele gebied binnen de Singels van de stad (groen gearceerd op bijlage 2)
3. De maximale stallingstermijn, zoals bedoeld in artikel 5:11 lid 1 sub b va de APV, te bepalen op 28 dagen (4 weken).

Voetnoten

1.AbRS 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4152.
2.AbRS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1758.