ECLI:NL:RBZWB:2024:2149
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder bestuursdwang voor het verwijderen van een gestalde fiets
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen een last onder bestuursdwang beoordeeld. De last werd opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda op 22 augustus 2022, omdat de fiets van eiser langer dan 28 dagen was gestald op een plek die niet was toegestaan volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Breda. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de last en de daaropvolgende kostenbeschikking, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden.
De rechtbank concludeert dat de fiets van eiser op 19 juli 2022 was aangetroffen en gemerkt, en dat de last onder bestuursdwang op 22 augustus 2022 terecht was opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de fiets meer dan 28 dagen op een openbare plaats was gestald, wat in strijd is met de APV. Eiser had aangevoerd dat zijn fiets binnen de kadastrale grens van zijn appartementencomplex stond, maar de rechtbank oordeelt dat de plaats waar de fiets was gestald als openbaar gebied moet worden beschouwd.
De rechtbank wijst erop dat handhaving van de regels in het algemeen belang is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van handhaving wordt afgezien. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de opgelegde last onder bestuursdwang en de kostenbeschikking in stand blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.