ECLI:NL:RBZWB:2024:2141

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
02-179781-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige, toepassing adolescentenstrafrecht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2018 tot 23 augustus 2019 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een meisje dat toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 maart 2024, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor het eerste feit, maar zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor het tweede feit.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tweede feit, namelijk het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft echter niet voldoende bewijs gevonden voor het eerste feit, waardoor de verdachte daarvan is vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf opgelegd van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en heeft de toepassing van het adolescentenstrafrecht gerechtvaardigd op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die gediagnosticeerd is met een ontwikkelingsstoornis.

Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, het slachtoffer, een schadevergoeding van € 2.000,00 toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende causaal verband kon worden aangetoond tussen de schade en de gedragingen van de verdachte. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd aan de verdachte, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling bij een zorgverlener.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-179781-22
vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonadres] ,
raadsman: mr. P.P. Zomer, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de benadeelde partij, [slachtoffer] , heeft mr. R.A.H. van Huijge-voort de vordering tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
  • feit 1: in de periode van [datum] 2018 tot 23 augustus 2019 ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen bij [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
  • feit 2: in de periode van [datum] 2018 tot 23 augustus 2019 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de twee ten laste gelegde feiten. De officier van justitie baseert zich voor het bewijs van feit 1 op de aangifte van moeder, de gedetailleerde verklaring van [slachtoffer] tijdens het studioverhoor en de screenshots van Snapchatgesprekken van [slachtoffer] . Voor het bewijs van feit 2 baseert de officier van justitie zich op voornoemde verklaring van [slachtoffer] en de (grotendeels) bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van feit 1. Verdachte ontkent dat hij bij [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen. De verklaring van [slachtoffer] daarover is onbetrouwbaar. Voor zover de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] wel betrouwbaar zou achten, bevindt zich onvoldoende steunbewijs in het dossier om tot een bewezenverklaring van feit 1 te komen. Voor wat betreft feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft ten aanzien van feit 2 bekend dat hij meermaals de billen en borsten van [slachtoffer] heeft betast en dat hij [slachtoffer] zijn geslachtsdeel heeft laten betasten. Ter zake hiervan is geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat daarom met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, voor zover dit de door verdachte bekende gedragingen betreft, gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 maart 2024;
  • het proces-verbaal van studioverhoor slachtoffer (pagina 25 van het eindproces-verbaal met nummer PL2000-2019201126 / ZBRBC22063).
Resteert de vraag of ook bewezen kan worden dat verdachte de vagina van [slachtoffer] heeft betast en verdachte bij [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] is in 2019 door haar moeder bevraagd over de mogelijke gebeurtenissen met verdachte. [slachtoffer] heeft in eerste instantie aan haar moeder en de huisarts verteld dat verdachte haar slechts had aangeraakt. Dat aanraken betrof volgens [slachtoffer] niet het betasten van de vagina. Op de vraag van moeder of verdachte met zijn penis in haar vagina is geweest, heeft [slachtoffer] destijds ontkennend geantwoord. Moeder heeft in haar verhoor aangegeven niet te twijfelen aan de juistheid van die verklaring. Een aantal jaren later, in 2022, heeft [slachtoffer] – naar aanleiding van de verstuurde Snapchatgesprekken – tegenover haar moeder verklaard dat verdachte wel met zijn penis in haar vagina is geweest. Tijdens het studioverhoor heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte wel haar vagina heeft betast en dat verdachte haar iedere keer dat hij kwam oppassen, heeft verkracht. De verklaring van [slachtoffer] over wat zich tussen haar en verdachte heeft afgespeeld, is dus in de loop van de tijd gewijzigd in die zin dat de gedragingen die verdachte zou hebben verricht, zijn uitgebreid. Een verklaring hiervoor kan gelegen zijn in de omstandigheid dat [slachtoffer] het moeilijk heeft gevonden om van begin af aan volledig en in openheid tegenover haar moeder te verklaren. [slachtoffer] heeft in haar studioverhoor immers aangegeven dat ze in eerste instantie niet over de verkrachting aan haar moeder heeft durven vertellen, omdat haar moeder al heel verdrietig en boos was. Moeder heeft op haar beurt verklaard dat ze (met name) aan de hand van gesloten vragen langdurig met [slachtoffer] heeft gepraat en dat ze [slachtoffer] daarmee heeft overvallen. Niet valt uit te sluiten dat hierdoor de verklaring van [slachtoffer] in eerste instantie beperkt is geweest. De rechtbank kan echter ook niet uitsluiten dat de verklaring van [slachtoffer] in de loop van de jaren in strijd met de waarheid is gewijzigd, bijvoorbeeld om de redenen die verdachte ter terechtzitting heeft genoemd of vanwege door [slachtoffer] ervaren druk door moeder om nader te verklaren, zoals de verdediging heeft aangevoerd. De rechtbank kan hierdoor niet met voldoende overtuiging oordelen dat sprake is geweest van het betasten van de vagina en van seksueel binnendringen door verdachte. Daarmee wil de rechtbank niet zeggen dat deze ten laste gelegde feiten niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank mist evenwel de in het strafrecht benodigde overtuiging voor een bewezenverklaring. Daarom zal de rechtbank verdachte van deze feiten vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode [datum] 2018 tot 23 augustus 2019 te [plaats] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2008, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens)
- betasten van de borsten en/of billen van die [slachtoffer] en
- door die [slachtoffer] laten betasten van zijn geslachtsdeel.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie verzet zich in deze zaak tegen toepassing van het adolescentenstrafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging bepleit in deze zaak daarom toepassing van het jeugdstrafrecht en bepleit een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een werkstraf van 160 uur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft in een periode van anderhalf jaar meermalen ontucht gepleegd met een minderjarig meisje dat ruim 9 jaar jonger was dan hij. Door zijn handelen heeft verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. Niet is uit te sluiten dat [slachtoffer] voor de rest van haar leven in meer of mindere mate beschadigd is door wat haar is aangedaan. Verdachte heeft daarnaast misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen door de moeder van [slachtoffer] . Verdachte heeft het vertrouwen gekregen om voor haar kind te zorgen en dat vertrouwen heeft verdachte ernstig beschaamd. Moeder heeft in haar slachtofferverklaring benoemd dat ze zich schaamt en schuldig voelt voor het feit dat ze haar kind niet heeft kunnen beschermen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport. In dit rapport wordt onder meer aangegeven dat verdachte in zijn jeugd is gediagnosticeerd met PDD-NOS, een ontwikkelingsstoornis die valt onder de noemer autisme spectrum stoornissen. Het psychosociaal functioneren van verdachte wordt als direct delictgerelateerde factor gezien. Verdachte lijkt vanuit zijn problematiek de consequenties van zijn gedrag niet te overzien. De reclassering ziet aanleiding te werken aan de problemen in het leven van verdachte die zijn ontstaan door het nemen van ondoordachte en/of impulsieve beslissingen. Begeleiding kan verdachte ondersteunen om de ontwikkeling naar meer zelfstandigheid vorm te geven, waardoor de beschermende factoren worden versterkt. De reclassering schat het recidiverisico in als laag-gemiddeld. De opleiding en het werk van verdachte worden als beschermende factor gezien. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij Fivoor en meewerken aan ambulante begeleiding door [organisatie 1] of [organisatie 2] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard bereid te zijn zich aan deze bijzondere voorwaarden te houden.
De rechtbank heeft mede in aanmerking genomen dat verdachte volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) niet eerder is veroordeeld.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de delicten meerderjarig was, maar de leeftijd van 23 jaar nog niet had bereikt. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht biedt de rechtbank de mogelijkheid om voor jongvolwassenen een jeugdsanctie toe te passen, indien de rechtbank daartoe aanleiding vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank ziet in de kwetsbare persoon van verdachte aanleiding om het adolescenten-strafrecht toe te passen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat volgens het reclasseringsrapport verdachte vanwege zijn ontwikkelingsstoornis de gevolgen van zijn handelen niet kan overzien en dat verdachte niet leeftijdsadequaat reageert. Dit laatste strookt ook met de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting. Hoewel de reclassering in haar rapport geen advies geeft over de toepassing van het adolescenten-strafrecht, sluit zij niet uit dat zij indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht had gezien als zij verdachte op 19-jarige leeftijd hadden kunnen spreken. Tegelijkertijd benoemt de reclassering in haar rapport wel de mogelijkheid voor verdachte om met toezicht en begeleiding door verschillende instanties zijn problematiek aan te pakken. De rechtbank acht een pedagogische aanpak daarom zinvol. De rechtbank zal daarom recht doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdigen.
Bij het jeugdstrafrecht gelden lagere richtlijnen voor de straftoemeting. Het accent ligt niet zozeer op de vergelding; pedagogisch bijsturen is het uitgangspunt. Verder wordt bij het bepalen van welke straf passend is veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige.
De straf
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met straffen die zijn neergelegd in de Landelijk oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) voor jeugdigen. Daarin wordt voor aanranding voor een
first offender120 uur taakstraf genoemd. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in verglijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht. In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat het gaat om een misdrijf dat al wat langer geleden heeft plaatsgevonden (de periode [datum] 2018 tot 23 augustus 2019).
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf passend en geboden is. De rechtbank zal verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren voorwaardelijk, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de ten laste gelegde feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert voor feit 2 een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding (smartengeld), vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde immateriële schade. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor feit 2 een bedrag van € 1.500,00 aan smartengeld passend is. Bepleit is dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat voor dit deel onvoldoende causaal verband bestaat tussen de schade en de gedragingen van verdachte.
Overweging van de rechtbank)
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij als gevolg daarvan te vergoeden.
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van smartengeld onder meer in het geval dat de benadeelde partij (op andere wijze) in de persoon is aangetast.
[slachtoffer] is meermalen blootgesteld aan ontuchtige handelingen door verdachte. [slachtoffer] heeft gesteld dat zij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden en nog steeds ondervindt, hetgeen op zichzelf niet is weersproken. Bovendien is ter terechtzitting gebleken dat [slachtoffer] binnenkort alsnog EMDR-therapie zal gaan volgen. De rechtbank overweegt dat hieruit volgt dat verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Gelet op de aard en de ernst van deze normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] is sprake van een aantasting in de persoon (op andere wijze).
De rechtbank acht de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 2.000,00, gelet op de onderbouwing van de schade en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige deel is de rechtbank van oordeel dat (vooralsnog) onvoldoende duidelijk is welke exacte gevolgen redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen van verdachte kunnen worden toegerekend. Daartoe is nader debat en wellicht bewijsvoering nodig, waartoe dit strafgeding zich niet leent. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan eventueel bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 23 augustus 2019, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag van betaling.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Ringbaan West 275, 5037 PD Tilburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen medicijnen van vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan ambulante begeleiding door [organisatie 1] of [organisatie 2] gericht op het vergroten van zijn zelfstandigheid op het gebied van wonen, dagbesteding en financiën;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat verdachte, hoewel hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, bij omzetting van de taakstraf in aanmerking komt voor vervangende hechtenis overeenkomstig artikel 6:3:10, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 2.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet-betaling 80 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2024.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.