ECLI:NL:RBZWB:2024:2101

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
02-327359-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van afpersing door een minderjarige met bijzondere voorwaarden

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die beschuldigd werd van het medeplegen van afpersing. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd op 14 december 2022 in Goes, samen met een ander, een slachtoffer door bedreiging met geweld te hebben gedwongen tot de afgifte van een jas. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging grotendeels bewezen was, met uitzondering van een specifieke zin die de verdachte zou hebben gebruikt tijdens de bedreiging.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte, door dreiging met geweld, het slachtoffer heeft gedwongen zijn jas af te geven. De verdachte werd vrijgesproken van het gebruik van specifieke bedreigende woorden, omdat hier geen bewijs voor was. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een voorwaardelijke jeugddetentie van drie weken geëist, maar de verdediging pleitte voor een werkstraf in plaats van jeugddetentie, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uiteindelijk besloot de rechtbank om een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur op te leggen, met een proeftijd van twee jaar, en voegde bijzondere voorwaarden toe, waaronder het meewerken aan diagnostisch onderzoek en het naleven van regels binnen de woongroep waar de verdachte verblijft. De rechtbank hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op, en benadrukte het belang van begeleiding en toezicht vanuit de jeugdreclassering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie kinderrechters, en is openbaar uitgesproken op 2 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-327359-22
vonnis van de meervoudige kamer van 2 april 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 18 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. I. Klein en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 14 december 2022 te Goes samen met een ander [slachtoffer] door bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van een jas.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen met uitzondering van de zinsnede 'ik steek je als je mij die jas niet geeft'. Zij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd met uitzondering van de zinssnede ‘ik steek je als je mij die jas niet geeft’.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode samen met een ander [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van zijn jas door te dreigen met geweld.
Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat de diefstal heeft plaatsgevonden onder de dreiging met de woorden ‘ik steek je als je mij die jas niet geeft’. Verdachte ontkent dat deze woorden zijn gebruikt en er is geen ander bewijs die het gebruik van deze woorden ondersteunt. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 december 2022 te Goes
tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas, die aan [slachtoffer] ,
toebehoorde
door die [slachtoffer] dreigend te benaderen en hem dreigend aan te spreken en te
zeggen dat hij, verdachte en/of zijn mededader de jas van die [slachtoffer] wilde(n)
hebben en dreigend de woorden toe te voegen“ik sla je als je mij die jas niet geeft” en "ik zou het maar doen, want hij doet het echt".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van drie weken, zulks met een proeftijd van twee jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd. Daarbij dient aan de voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de regels van [woonzorgcomplex] te worden toegevoegd ‘of van de woongroep waar verdachte verblijft’.
Daarnaast dient in plaats van de voorwaarde dat ‘verdachte een bijbaantje zoekt’ te worden bepaald dat verdachte ‘een zinvolle vrijetijdsbesteding in de vorm van bijvoorbeeld werk en/of sporten heeft’. Verder vindt de officier van justitie het belangrijk dat de door de Raad geadviseerde voorwaarde over het meewerken aan diagnostisch onderzoek aan verdachte wordt opgelegd, ondanks dat er bij verdachte geen motivatie is om aan een dergelijk onderzoek mee te werken. Het is belangrijk dat inzicht wordt verkregen in de problematiek van verdachte en dat duidelijk wordt wat de voor hem meest passende hulpverlening is.
De officier van justitie heeft rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de oriëntatiepunten van de rechtbank en de draagkracht van verdachte voor wat betreft het uitvoeren van een eventuele werkstraf. Deze is gelet op de leerstraf (So Cool) die verdachte op dit moment (deels) nog moet uitvoeren, niet heel hoog. Ook heeft de officier van justitie rekening gehouden met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging volgt de officier van justitie in haar standpunt dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het tijdsverloop, artikel 63 Sr en de positieve ontwikkelingen van de afgelopen maanden, een voorwaardelijke straf passend is. Zij heeft echter betoogd dat, gelet op de omstandigheden waaronder de jas is afgenomen en de oriëntatiepunten van de rechtbank, een (voorwaardelijke) werkstraf in plaats van jeugddetentie op zijn plaats is, met aftrek van het voorarrest.
De verdediging is het eens met de voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd en het voorstel van de officier van justitie tot aanvulling c.q. aanpassing van die voorwaarden ten aanzien van [woonzorgcomplex] en de vrijetijdsbesteding. Zij is het niet eens met de door de Raad genoemde voorwaarde over het meewerken aan diagnostisch onderzoek en vraagt de rechtbank nadrukkelijk om die voorwaarde niet over te nemen en aan verdachte op te leggen. Verdachte is niet gemotiveerd om aan een diagnostisch onderzoek zijn medewerking te verlenen. De verdediging vindt dat eerst binnen de (vrijwillige) hulpverlening die verdachte nu al krijgt dient te worden bezien of het lukt om verdachte te bewegen tot het meewerken aan een diagnostisch onderzoek. Als dit niet lukt, kan worden bezien of er alsnog een noodzaak is om deze voorwaarde in het strafrechtelijk kader aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander plegen van afpersing. Verdachten zagen het slachtoffer, een onbekende voor hen, op straat lopen en op een bankje gaan zitten. Zij zijn naar het slachtoffer toe gelopen en hebben hem door dreiging met geweld gedwongen zijn jas af te geven. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen enkel respect te hebben voor de integriteit van anderen en andermans goederen en eigendommen. Slachtoffers van dit soort feiten hebben vaak langdurig psychische klachten van wat hen is overkomen. Bovendien leiden dit soort feiten tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. De afpersing heeft plaatsgevonden in het openbaar bij het treinstation in Goes nabij de Huiskamer. Bezoekers en reizigers zouden zich hier veilig moeten kunnen voelen. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij op 13 februari 2023 door de meervoudige kamer van de rechtbank is veroordeeld voor het medeplegen van brandstichting en op 6 januari 2024 door de kinderrechter is veroordeeld voor het bezit van een (nep)vuurwapen.
Door de Raad is op 7 maart 2024 een rapport over verdachte uitgebracht. Uit dit rapport en de toelichting van de raadsvertegenwoordigster ter zitting komt naar voren dat verdachte een belaste jeugd heeft (gehad). Hij is daarnaast gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking en woont op dit moment binnen een woongroep van [woonzorgcomplex] . Daar werkt hij aan doelen om meer vaardigheden te ontwikkelen. Verdachte is erg beïnvloedbaar door anderen en impulsief. Dit vergroot de kans op herhaling van delictgedrag. Verdachte werkt deels mee aan hulpverlening maar vindt, in tegenstelling tot de bij verdachte betrokken hulpverleners, behandeling voor de heftige gebeurtenissen / trauma’s die hij heeft meegemaakt niet nodig.
Hoewel de Raad het belangrijk vindt dat verdachte een straf krijgt waar hij van leert, vindt hij een leerstraf op dit moment niet passend voor verdachte. Verdachte moet nog een leerstraf uitvoeren die eerder aan hem is opgelegd en werkt daarnaast aan het vergroten van zijn vaardigheden binnen de woongroep waar hij verblijft. Het is belangrijk dat verdachte niet wordt overvraagd. De Raad vindt het daarnaast van belang dat de begeleiding vanuit de – vanwege eerdere veroordelingen betrokken – jeugdreclassering doorgang blijft vinden, zodat samen met verdachte gericht gekeken kan worden naar zijn delictgedrag en de oorzaken daarvan. Omdat een onvoorwaardelijke jeugddetentie de begeleiding die verdachte nu krijgt zal onderbreken, vindt de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie passender. Verdachte heeft een strak kader nodig om zijn gedrag bij te stellen en dit kan hem helpen bij het maken van andere keuzes. Daarnaast is de Raad van mening dat aan verdachte een werkstraf moet worden opgelegd, zodat hij leert dat zijn delictgedrag consequenties heeft.
De Raad adviseert daarom aan verdachte op te leggen een werkstraf en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaren en met de voorwaarden zoals opgenomen in het rapport. De Raad stelt voor om, ondanks het niveau van functioneren van verdachte, de begeleiding vanuit de jeugdreclassering op te dragen aan Jeugdbescherming west Zeeland, omdat deze al langere tijd bij verdachte is betrokken en er een vertrouwensband tussen hen is ontstaan.
De zittingsvertegenwoordigster van Jeugdbescherming west Zeeland heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat de gesprekken met verdachte op dit moment niet goed verlopen. Hoewel in de schorsingsvoorwaarden staat dat verdachte moet deelnemen aan de dagbesteding, is hij al een aantal weken niet geweest. Hij heeft hiervoor een officiële waarschuwing gekregen. Verdachte heeft inmiddels een bijbaantje als pizzabezorger gevonden, maar wilde meteen stoppen met zijn dagbesteding. De jeugdreclassering is het hier niet mee eens, want het is belangrijk dat hij ook zijn dagbesteding houdt.
De strafoplegging
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank de achtergrond van verdachte en zijn problematiek in aanmerking. Zij houdt er daarnaast rekening mee dat verdachte nog (een deel van) een leerstraf moet uitvoeren die in het kader van een eerdere veroordeling aan hem is opgelegd en dat hij, zoals uit het rapport van de Raad blijkt, niet overvraagd mag worden. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat het feit meer dan een jaar geleden is gepleegd, dat verdachte, na het plegen van het in deze zaak bewezenverklaarde feit, in twee andere strafzaken is veroordeeld tot (deels) voorwaardelijke werkstraffen en dat verdachte ten aanzien van beide veroordelingen nog in een proeftijd loopt. Hierbij gaat de rechtbank ervan uit dat als alle zaken tegelijk op een zitting waren behandeld en tot één straf zou zijn gekomen, aan verdachte waarschijnlijk een hogere voorwaardelijke werkstraf zou zijn opgelegd. Daarom ziet zij geen aanleiding om nu nog een jeugddetentie en/of (ook) een onvoorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Alles afwegende zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke werkstraf van 60 uur opleggen met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten twaalf dagen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad en met aanpassing c.q. toevoeging van de voorwaarden zoals door de officier van justitie is geëist. Anders dan door de verdediging is betoogd, ziet de rechtbank aanleiding om ook de door de Raad geadviseerde voorwaarde ten aanzien van het meewerken aan diagnostisch onderzoek aan verdachte op te leggen. De uitkomsten van zo’n onderzoek kunnen verdachte helpen meer inzicht te krijgen in zijn gedrag en verdere ontwikkeling en biedt tegelijkertijd voor de jeugdreclassering meer handvatten om verdachte te sturen in zijn gedrag en ontwikkeling.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 (zestig) uur, subsidiair 30 (dertig) dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
*dat verdachte zich houdt aan de regels van [woonzorgcomplex] of de woongroep waar hij verblijft;
*dat verdachte naar school/dagbesteding gaat volgens afspraken;
*dat verdachte een zinvolle vrijetijdsbesteding heeft in de vorm van werk en/of sporten;
*dat verdachte meewerkt aan diagnostisch onderzoek en de noodzakelijk geachte hulpverlening vanuit de jeugdreclassering, te denken valt in ieder geval aan behandeling vanuit [woonzorgcomplex] die reeds betrokken is en behandeling gericht op trauma, zolang de jeugdreclassering dit in overleg met de behandelaars noodzakelijk acht;
* dat verdachte urinecontroles ondergaat indien en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
- stelt vast dat van rechtswege de volgende voorwaarden gelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Kempen, voorzitter, mr. E.J. Zuijdweg en mr. P.W.G. de Beer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Lavrijssen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 april 2024.
Mr. De Beer is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.