ECLI:NL:RBZWB:2024:2100

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
02-156476-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. De Graaf
  • Mr. Toekoen
  • Mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met vrijspraak poging doodslag en oplegging van jeugddetentie en werkstraf

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 juni 2023 in Udenhout, waar de verdachte geprobeerd heeft om het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, van het leven te beroven door haar meerdere keren tegen het hoofd te trappen. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van poging tot doodslag, maar de verdediging betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van opzet. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 19 maart 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. Wel werd de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte het slachtoffer heeft geschopt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder in aanraking is gekomen met justitie. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 63 dagen opgelegd, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en daarnaast een werkstraf van 40 uur. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de jeugddetentie, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en deelname aan hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-156476-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 april 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.J. van ‘t Hoff, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 19 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.J.M. van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 juni 2023 in Udenhout heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar tegen haar hoofd te trappen terwijl zij al op de grond lag, subsidiair is dit als mishandeling ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd
het slachtoffer van het leven te beroven en baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging tot doodslag en wijst daarbij op het feit dat niet duidelijk is hoe hard verdachte heeft getrapt. Daarbij speelt mee dat verdachte heeft getrapt met haar blote voet. Het slachtoffer heeft weliswaar het bewustzijn verloren, maar niet is vastgesteld dat er sprake is van (fors) hersenletsel. De herstelduur is vastgesteld op enkele dagen tot zes weken. Hierdoor is er volgens de verdediging geen sprake van een aanmerkelijke kans dat verdachte het leven zou laten, zodat geen sprake kan zijn van opzet in voorwaardelijke zin. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van poging tot doodslag. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 19 maart 2024;
- de aangifte van [aangever] namens [slachtoffer]
- het verhoor van [slachtoffer] d.d. 27 juni 2023;
- de verklaring van [getuige 1] d.d. 25 juni 2023
- de medische verklaring d.d. 26 juni 2023.
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte driemaal met haar blote voet tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of dit handelen kan worden gekwalificeerd als een poging doodslag zoals primair is ten laste gelegd of als een poging zware mishandeling, zoals impliciet subsidiair is ten laste gelegd, dan wel als een eenvoudige mishandeling zoals meer subsidiair ten laste is gelegd
Om tot een bewezenverklaring van een poging doodslag te komen, moet kunnen worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer had. Er is geen bewijs dat de verdachte het slachtoffer wilde doodschoppen, dus van vol opzet is geen sprake.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het dossier geeft geen duidelijkheid over de kracht waarmee verdachte het slachtoffer, met blote voet, tegen het hoofd heeft geschopt en waar zij het slachtoffer heeft geraakt. Verder blijkt uit de medische verklaring dat er sprake is van licht traumatisch hersenletsel, waarbij de arts het volgende heeft aangegeven: “De geschatte duur van genezing is waarschijnlijk binnen enkele dagen, in enkele gevallen tot enkele maanden klachten”. Hoewel het hoofd een vitaal onderdeel van het lichaam is, kan gelet op het voorgaande, niet bewezen worden dat de omstandigheden zodanig waren dat een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer door het handelen van de verdachte zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging doodslag.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Door meerdere keren te trappen tegen het onbeschermde hoofd, terwijl algemeen bekend is dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam, wordt de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand hierdoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. De gedraging van verdachte dient naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bovendien te worden aangemerkt als zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat zij de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook de poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 juni 2023 te Udenhout, gemeente Tilburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] , -terwijl zij op de grond lag- meermalen met kracht tegen haar hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uur, alsmede een jeugddetentie van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte dient zich gedurende de proeftijd te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) geadviseerd.
De officier van justitie verzoekt verder het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met justitie, alsmede de proceshouding van verdachte. Daarnaast vraagt de verdediging aandacht voor de persoonlijke situatie van verdachte, die kampt met mogelijke trauma’s en een problematische emotieregulatie. De verdediging stelt als afdoening voor een werkstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad zijn geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit strafbare feit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft op 25 juni 2023 een einde gemaakt aan een ruzie op een wijze die ontzettend fout had kunnen aflopen. Verdachte heeft op 9 juni 2023 een woordenwisseling gehad met het slachtoffer en is haar op 25 juni 2023 opnieuw tegengekomen bij het plaatselijke zwembad. Verdachte geeft aan dat zij, toen het slachtoffer alleen was, de confrontatie met haar heeft opgezocht. Zij is verhaal gaan halen vanwege de eerdere verbale bedreigingen van het slachtoffer aan haar adres. In plaats van de ruzie met woorden te beslechten, heeft verdachte gemeend dit te moeten doen met drie trappen tegen het hoofd van het slachtoffer, die op dat moment op haar handdoek op de grond lag. Dit allemaal op een drukbezochte plaats waarbij veel mensen getuige zijn geweest van dit zinloze geweld. Dat dergelijke trappen bijzonder ernstige gevolgen kunnen hebben en soms zelfs kunnen leiden tot de dood, blijkt voldoende uit de berichten die in de media komen de laatste tijd (uitgaansgeweld, de Mallorcazaak). Gelukkig voor het slachtoffer is het hier bij geneesbaar letsel gebleven. En dit allemaal om een ruzie waar het slachtoffer in eerste instantie niets mee te maken had. Deze vorm van geweld in de publieke ruimte zorgt in algemene zin voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of ongewild getuige zijn.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat zij nog niet eerder in aanraking is gekomen met justitie.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het advies van de Raad en de toelichting op het adviesrapport ter zitting. Uit het rapport blijkt dat verdachte veel heeft meegemaakt in haar leven en daardoor emotionele schade heeft opgelopen en mogelijk kampt met trauma’s. Hierin speelt haar vriendenkeuze een rol, wat zorgt voor problemen op school. De Raad geeft aan dat er bij verdachte sprake is van emotieregulatieproblematiek. Dit lijkt ook een rol te hebben gespeeld bij het feit waar zij van wordt verdacht. Bij verdachte wordt een persoonlijkheidsonderzoek afgenomen en de uitkomsten daarvan zijn bepalend voor welke hulpverleningsvorm zal worden ingezet. De Raad adviseert een deels voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van 2 jaar met de navolgende bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • meewerkt aan de invulling van passend onderwijs/een passende stage zoals besproken gaat worden en afgestemd met leerplicht en jeugdreclassering;
  • zich laat begeleiden door de jeugdreclassering in het afstemmen van positieve vrijetijdsbesteding zoals sporten en het zoeken van een bijbaan;
  • meewerkt aan hulpverlening zoals deze door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht, volgend op de adviezen welke voortvloeien uit het lopende onderzoek van Pro Be.
Namens de jeugdreclassering is naar voren gebracht dat zij instemt met het advies van de Raad. Verdachte is sinds de start van de begeleiding haar afspraken goed nagekomen. Alleen op school ondervindt verdachte nog regelmatig problemen, met name door pestgedrag en ruzies waar zij in verzeild raakt. Verdachte krijgt hulp vanuit Self Doen Wat Werkt en zal starten met een weerbaarheidstraining. De noodzaak voor verdere hulp zal blijken uit het persoonlijkheidsonderzoek wat bij verdachte wordt afgenomen. Op dit moment gaat verdachte niet naar school vanwege een confrontatie die zij heeft gehad buiten de poort. Gekeken wordt of zij nog terug kan naar [school] of dat moet worden gezocht naar een andere vorm van dagbesteding.
Verder houdt de rechtbank ook rekening met de oprechte spijtbetuiging van verdachte ter zitting en haar proceshouding waarbij zij van meet af aan verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen.
De straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan een deels voorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. Daarbij overweegt de rechtbank dat deze straf voornamelijk als stok achter de deur zal dienen om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw de fout in te gaan en zich te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals hierna te melden. De rechtbank zal verdachte een jeugddetentie opleggen van 63 dagen met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (3 dagen), waarvan 60 dagen voorwaardelijk. Hierbij zal de rechtbank een proeftijd van 2 jaar opleggen met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 40 uur passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Poging tot zware mishandeling

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 63 dagen, waarvan 60 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • meewerkt aan de invulling van passend onderwijs/een passende stage zoals besproken gaat worden en afgestemd met leerplicht en jeugdreclassering;
  • zich laat begeleiden door de jeugdreclassering in het afstemmen van positieve vrijetijdsbesteding zoals sporten en het zoeken van een bijbaan;
  • meewerkt aan hulpverlening zoals deze door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht, volgend op de adviezen welke voortvloeien uit het lopende onderzoek van Pro Be.
- draagt Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden
- stelt vast dat van rechtswege de volgende voorwaarden gelden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering uit te voeren door de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tevens tot
een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Toekoen en mr. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 april 2024.
Mr. De Graaf is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen