4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair
Het verkeersongeval
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 19 april 2022 te Tilburg om 22:35:26 uur op de A65 in Tilburg een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen een personenauto van het merk Audi en een personenauto van het merk Chevrolet. Na de aanrijding zijn beide voertuigen gaan roteren over de weg en is de Audi over de kop geslagen en op zijn dak beland. Verdachte was de bestuurder van de Audi en [slachtoffer] was de bestuurster van de Chevrolet.
De ter plaatse toegestane snelheid was op het moment van het ongeval 130 kilometer per uur. Op basis van verkregen EDR-gegevens staat vast dat verdachte met een snelheid van 211 kilometer per uur achterop de Chevrolet is gebotst. Verdachte had zijn gaspedaal vol ingetrapt, heeft niet geremd en niet bijgestuurd.
Verdachte is na het ongeval onderworpen aan een ademanalyse waarbij het alcoholgehalte in zijn adem 440 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn en dus hoger dan de wettelijke toegestane hoeveelheid.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte enkele seconden voor de aanrijding op zijn telefoon handelingen heeft verricht. Om 22:35:18 uur opende hij de applicatie Spotify,
om 22:35:22 uur activeerde hij de camera van zijn telefoon en om 22:35:24 uur maakte hij een filmopname van zijn snelheidsmeter. Twee centiseconde hierna vond de botsing plaats. Gelet op deze tijdslijn en de handelingen die verdachte hierbinnen verrichtte, staat voor de rechtbank vast dat de aandacht van verdachte kort en zeer kort voor het ongeval niet was gericht op de weg en andere weggebruikers. Dit blijkt ook uit het feit dat hij zijn auto niet op zijn eigen weghelft heeft kunnen houden. Uit forensisch onderzoek is immers naar voren gekomen dat verdachte deels over de middelste rijstrook en deels over de rechterrijstrook van de rijbaan van de A65 heeft gereden.
Het juridisch kader van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” als bedoeld in artikel 6 WVW kent drie gradaties: 1) aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend 2) zeer onvoorzichtig en onoplettend en 3) roekeloosheid.
Ook dient te worden vastgesteld dat door het ongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Letsel van het slachtoffer
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] als gevolg van de aanrijding letsel heeft opgelopen, te weten licht traumatisch hersenletsel, een fractuur in haar linker elleboog en vier rugwervelfracturen. De duur van genezing werd geschat op 6 maanden tot een jaar bij gunstig verloop en [slachtoffer] heeft wekenlang in een rolstoel gezeten. Naar het oordeel van de rechtbank kan dergelijk letsel in juridische zin worden aangemerkt als zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Aan zijn schuld te wijten
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloosheid. Die laatste geldt als de zwaarste, aan opzet grenzende vorm van schuld. Deze zwaarste schuldvorm van roekeloosheid is ten laste gelegd en de rechtbank zal dan ook moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Bij het bepalen van de mate van schuld moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de schuld is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid, WVW.
Per 1 januari 2020 is in werking getreden de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten”. Met deze wet heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, en is daarnaast sprake van het opzettelijk in ernstige mate schenden van verkeersregels waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is, is sprake van de schuldvorm roekeloosheid.
Artikel 5a, eerste lid, WVW
Om vast te kunnen stellen dat het verkeersgedrag van verdachte voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW moet de rechtbank beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval
( a) de verkeersregels heeft geschonden, of (b) hij dat in ernstige mate heeft gedaan,
of (c) hij dat opzettelijk heeft gedaan en of (d) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) Schending van verkeersregels
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte meerdere verkeersfouten heeft gemaakt. Verdachte heeft de maximumsnelheid overschreden met 81 kilometer per uur en verrichtte tijdens het rijden kort voor de botsing handelingen op zijn telefoon, waardoor hij onvoldoende aandacht had voor de weg en de andere verkeersdeelnemers. Verder is verdachte met zijn auto niet op zijn eigen weghelft gebleven en was hij onder invloed van alcohol.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
In deze zaak gaat het om gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) forse schending van meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels én op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank overweegt dat verdachte zichzelf in de situatie heeft gebracht waarin hij onder invloed van alcohol de auto is gaan besturen. Vervolgens heeft hij ook bewust de keuze gemaakt om het gaspedaal volledig in te trappen om de geconstateerde hoge snelheid te kunnen behalen. Ook het openen van applicaties op zijn telefoon en het maken van een filmopname van zijn snelheidsmeter tijdens het rijden zijn bewuste handelingen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor genoemde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder onder invloed van alcohol het hiervoor beschreven verkeersgedrag vertoont. Bovendien heeft dit gevaar zich in dit geval verwezenlijkt. Verdachte heeft daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waardoor een ander fors letsel heeft opgelopen.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval met fors letsel als gevolg, waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid, zoals ten laste is gelegd onder feit 1 primair.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 bewezen op basis van de bewijsmiddelen genoemd in bijlage II.
Feit 3
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte is na de aanrijding uit zijn auto gestapt en heeft te voet de plaats ongeval verlaten. De rechtbank acht bewezen dat verdachte wist dat hij aan een ander schade en letsel had toegebracht gezien de snelheid waarmee de aanrijding heeft plaatsvonden. Verdachte zijn eigen auto is als gevolg hiervan over de kop geslagen.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte in shocktoestand was en dus niet kon weten of vermoeden dat hij een ander schade of letsel had toegebracht, wordt door de rechtbank verworpen. Verdachte is het talud naast de A65 afgelopen en is een weiland ingegaan. Daarna heeft hij - tussen 22:36:34 uur en 22:45:06 uur - zes keer gebeld met zijn mobiele telefoon welke oproepen ook zijn beantwoord. Gelet hierop is een shocktoestand niet aannemelijk.