ECLI:NL:RBZWB:2024:2089

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
02-240651-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor openlijk geweld en zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij drie geweldsfeiten, waaronder openlijk geweld en zware mishandeling. De zaak vond plaats in de nacht van 30 op 31 juli 2022 in een café in Oosterhout, waar de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven en dat hij openlijk geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer 3], die als gevolg van het geweld een neusfractuur opliep en meerdere operaties moest ondergaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van poging tot doodslag, maar heeft hem wel veroordeeld voor openlijk geweld en zware mishandeling. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid, onder andere op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 dagen op, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-240651-22
vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
primair samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, subsidiair in vereniging openlijk geweld heeft gebruikt tegen die [slachtoffer 1] ,
in vereniging openlijk geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ,
primair samen met anderen [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, subsidiair heeft geprobeerd samen met anderen die [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en meer subsidiair openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd tegen die [slachtoffer 3] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1:
De officier van justitie voert aan dat aangever [slachtoffer 1] verhaal is gaan halen bij de verdachten. Daarbij heeft [slachtoffer 1] [medeverdachte 1] vastgepakt en hem tegen de grond getrokken. Vervolgens is [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] meermalen tegen zijn hoofd geslagen en vervolgens heeft verdachte [slachtoffer 1] tweemaal tegen zijn hoofd geschopt. Door hem wordt gericht en met kracht geschopt. Verdachte en [medeverdachte 1] worden op de camerabeelden herkend. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het door verdachte gebruikte geweld vanwege zijn aard, ernst en intensiteit naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aanmerkt als een poging tot doodslag. Hij verzoekt verdachte hier dan ook partieel van vrij te spreken. [slachtoffer 1] heeft flinke zwellingen overgehouden aan het geweld in het gezicht en aan zijn hoofd. Er is een combinatie geweest van slaan en trappen op het hoofd van [slachtoffer 1] terwijl hij op de grond lag. Dit geweld is afwisselend gebruikt door verdachte en [medeverdachte 1] . Gezien de aard, ernst en intensiteit kan het geweld naar de mening van de officier van justitie naar zijn uiterlijke verschijningsvorm wel worden aangemerkt als zijnde gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wettig en overtuigend kan dan ook worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
feit 2:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk geweld in vereniging heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De officier van justitie voert aan dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] aansprak en hem direct klappen tegen zijn hoofd heeft gegeven. Ook [slachtoffer 2] is toen tegen de grond geslagen. Door de klappen is [slachtoffer 2] twee keer buiten bewustzijn geweest. Verdachte is herkend door [getuige 1] als de jongen met het nektasje. Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard te zijn geslagen door een jongen met een nektasje. Zowel verdachte als [medeverdachte 2] hebben geweld gebruikt. Omdat het geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vrijwel direct na elkaar heeft plaatsgevonden, is het duidelijk dat verdachte en [medeverdachte 2] een groep vormden. Verdachte heeft [slachtoffer 2] van zijn barkruk geslagen en daarna nog meer geweld gebruikt met [medeverdachte 2] tegen [slachtoffer 1] door hem te slaan en te trappen. Het maakt voor de bewezenverklaring verder niet uit of verdachte [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] heeft geslagen of dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] heeft geslagen.
De officier van justitie baseert zijn standpunt ten aanzien van feiten 1 en 2 op de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaring van [getuige 1] , de verklaring van [medeverdachte 2] , de verklaring van [getuige 2] en het proces-verbaal van bevindingen betreffende de beschrijving van de camerabeelden in de hal van [café 1] .
feit 3:
De officier van justitie heeft aangevoerd dat [slachtoffer 3] tussen zijn broertje en verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ging staan op het moment dat de situatie dreigde te escaleren. Op het moment dat hij tussen beiden komt, krijgt hij direct een vuistslag van [medeverdachte 2] . Vervolgens valt [slachtoffer 3] en wordt hij door verdachte tegen zijn hoofd geschopt en door [medeverdachte 2] met kracht tegen zijn hoofd geslagen. [slachtoffer 3] wordt gevolgd door verdachte en een onbekend gebleven persoon. Dan wordt [slachtoffer 3] weer in zijn gezicht geslagen. Hij valt opnieuw op de grond. [medeverdachte 1] tilt [slachtoffer 3] vervolgens omhoog en slaat [slachtoffer 3] meermalen tegen zijn hoofd. Ook wordt [slachtoffer 3] geschopt door [medeverdachte 1] . [slachtoffer 3] heeft zijn neus gebroken als gevolg van het geweld. Hij heeft zich meermalen moeten laten opereren.
De officier van justitie is van mening dat het letsel van [slachtoffer 3] niet de kwalificatie kan dragen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van het primair ten laste gelegde. Wel kan de subsidiair ten laste gelegde poging om [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen volgens hem wettig en overtuigend bewezen worden. De officier van justitie baseert zijn standpunt op de aangifte van [slachtoffer 3] , de verklaring van [getuige 3] , de verklaring van [getuige 4] , de verklaring van [getuige 5] , de verklaring van [getuige 6] , de verklaring van [medeverdachte 2] en de processen-verbaal betreffende de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
feiten 1 en 2
Verdachte heeft vanaf het begin ontkend dat hij bij deze feiten betrokken is geweest. Hij heeft juist gepoogd de ruzie te sussen en [medeverdachte 2] weggetrokken, omdat deze op krukken liep. Hij heeft [medeverdachte 2] meegenomen naar buiten toen de situatie uit de hand liep. Verdachte ontkent dat hij de persoon is op de camerabeelden die een trappende beweging heeft gemaakt bij de vechtpartij in de hal. Verdachte was met drie vrienden in het café waaronder medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Er was nog een andere vriend bij en dat wordt bevestigd in de verklaring van de [getuige 2] , de café-eigenaar. [getuige 1] heeft het zelfs over een groep van vijf personen. De mogelijkheid bestaat dan ook dat een ander dan verdachte of de medeverdachten de persoon is op de beelden in de hal en deze persoon ook degene is die [slachtoffer 2] een klap heeft gegeven bij de bar in het café. Daar komt bij dat de café-eigenaar het heeft over een persoon van wie hij geen naam noemt, terwijl de café-eigenaar verdachte bij naam kent. Ook past verdachte niet in het door de café-eigenaar gegeven signalement als diegene die [slachtoffer 2] heeft geslagen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bij gebrek aan wettig bewijs niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van feit 2. Subsidiair is de verdediging van mening dat er ook een gebrek aan overtuigend bewijs is omdat de verklaringen niet passen bij het signalement van verdachte en tegenstrijdig zijn voor het daderschap.
Ten aanzien feit 1 wordt eveneens vrijspraak bepleit door de verdediging, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op de camerabeelden te zien is. De verbalisant stelt verdachte te herkennen, maar de beelden zijn van hele slechte kwaliteit. Gelet op de jurisprudentie op dit punt dient behoedzaam omgegaan te worden met camerabeelden. Op de beelden is bovendien niet te zien of en waar [slachtoffer 1] wordt geraakt.
feit 3
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. De verdediging verzoekt verdachte dan ook vrij te spreken van het primair ten laste gelegde. Verder refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 2:
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden vastgesteld. Verdachte was met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de avond en begin van de nacht van 30 op 31 juli 2022 in [café 1] in Oosterhout. Ook waren daar aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met [getuige 1] . Op een moment sloeg de sfeer om. Er ontstond een woordenwisseling tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] . Kort daarna werd [slachtoffer 1] door [medeverdachte 2] geslagen. Vervolgens werd [slachtoffer 2] geslagen.
Wie heeft wie geslagen
Zowel [slachtoffer 2] als [getuige 1] hebben verklaard dat [slachtoffer 2] is geslagen door de jongen met het nektasje en een baardje. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij destijds een baardje had. [getuige 1] heeft onderzoek gedaan op facebook en daarbij foto’s van verdachte bekeken en heeft verklaard dat de jongen die [slachtoffer 2] heeft geslagen verdachte was.
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt verder dat hij [slachtoffer 1] heeft geslagen. Dit wordt ook bevestigd door [getuige 2] .
Verdachte wordt op de camerabeelden van de hal van het café herkend als de persoon met het nektasje en het baardje.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dus dat verdachte diegene is geweest die [slachtoffer 2] heeft geslagen direct nadat [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] had geslagen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] .
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met [medeverdachte 2] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en tegen [slachtoffer 1] .
feit 1:
Na feit 2 blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden van de hal van [café 1] dat [slachtoffer 1] op [medeverdachte 1] afloopt en [medeverdachte 1] een gevechtshouding aanneemt. [slachtoffer 1] pakt [medeverdachte 1] vast en [medeverdachte 1] slaat [slachtoffer 1] meermalen tegen zijn hoofd. [slachtoffer 1] trekt [medeverdachte 1] naar de grond. Hierna neemt [slachtoffer 1] afstand van [medeverdachte 1] om vervolgens een sprong omhoog te maken en met zijn voet richting [medeverdachte 1] te stampen. Nadat [medeverdachte 1] is opgestaan staat hij met gespreide armen. Hij valt hierna [slachtoffer 1] aan samen met een persoon met een nekjasje. Deze tweede persoon maakt een trappende beweging richting [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] probeert [slachtoffer 1] met gebalde vuist te slaan tegen het hoofd, maar raakt deze niet. [medeverdachte 1] blijft met gebalde vuisten slaan tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Dan komt er nog een derde persoon bij die meermalen met gebalde vuist op het hoofd van [slachtoffer 1] slaat. Nadat [slachtoffer 1] ten val is gekomen maakt de tweede persoon een schoppende beweging richting het lichaam of het hoofd van [slachtoffer 1] . Op de beelden is niet te zien of [slachtoffer 1] wordt geraakt, omdat een getuige met zijn lichaam het zicht blokkeert. Hierna maakt de tweede persoon nogmaals een trappende beweging richting het hoofd van [slachtoffer 1] . Ook hierbij is niet te zien of [slachtoffer 1] wordt geraakt.
Als gevolg van het geweld heeft [slachtoffer 1] een gekneusd jukbeen en een gekneusde schouder opgelopen alsmede zwellingen op zijn hoofd en gezicht.
Herkenning verdachte
Verdachte is door verbalisanten herkend op de camerabeelden als zijnde persoon met het ringbaardje en nektasje. Verdachte zelf heeft verklaard niet bij het incident in de gang betrokken te zijn geweest.
Hoewel de camerabeelden van de hal van het café van matige kwaliteit en zwart-wit zijn, is de herkenning van verdachte door de verbalisant voldoende omschreven met onderscheidende uiterlijke kenmerken van verdachte. Daarbij is verdachte herkend als zijnde de tweede persoon met het baardje en het nektasje. Naast het wettig bewijs heeft de rechtbank ook de overtuiging dat verdachte bij dit geweldsincident betrokken is geweest.
Geen poging zware mishandeling
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een poging om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen niet kan worden bewezen. Op de beelden is te zien dat er een trappende beweging wordt gemaakt richting [slachtoffer 1] , maar niet kan worden vastgesteld of [slachtoffer 1] hierdoor wordt geraakt. Hoewel [slachtoffer 1] kneuzingen en zwellingen in zijn gezicht heeft overgehouden aan het geweld kan in deze zaak onvoldoende worden vastgesteld dat er met het slaan en stompen tegen het gezicht en lichaam van [slachtoffer 1] een aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Openlijke geweldpleging
De rechtbank is voorts van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wel wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er was tussen verdachte en [medeverdachte 1] sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en zij hebben beiden een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer 1] .
feit 3:
Op basis van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden vastgesteld. Aangever [slachtoffer 3] komt buiten bij [café 2] in Oosterhout in de nacht van 25 augustus 2022 bij zijn broertje staan die daar staat met verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Als aangever vraagt wat er aan de hand is, wordt hij direct met een vuist in zijn gezicht geslagen door [medeverdachte 2] . Aangever verliest zijn balans en valt tegen een barkruk.
Terwijl aangever op de grond valt, slaat verdachte hem tegen zijn hoofd. Aangever ligt op zijn zij. Verdachte trapt hem vervolgens met kracht in zijn gezicht. Hierna staat aangever op en loopt hij achteruit.
Vervolgens slaan verdachte en [medeverdachte 2] aangever met gebalde vuisten in zijn gezicht, tegen zijn hoofd en zijn lichaam waarna aangever weer op de grond valt.
Hierna komt [medeverdachte 1] richting aangever en hij tilt aangever omhoog. Vervolgens staat [medeverdachte 1] tegenover aangever en slaat hij aangever eerst met zijn linkervuist en direct daarna met zijn rechtervuist tegen het hoofd. Ook trapt hij aangever tegen zijn been waarna hij een springende beweging maakt om de vuistslag die hij dan aangever tegen het hoofd geeft kracht bij te zetten. Vervolgens lopen verdachte en de medeverdachten weg.
Als gevolg van het geweld heeft aangever pijn en het volgende letsel opgelopen:
  • twee blauwe ogen;
  • wond op het neusbeen;
  • neusfractuur;
  • pijn op zijn achterhoofd;
  • pijn op zijn gehele rechterbeen van heup tot voet;
  • pijn aan zijn linker heup;
  • pijn aan linkerschouder;
  • hoofdpijn.
Aangever is op 6 september 2022 geopereerd in verband met de neusfractuur. Vanwege aanhoudende neuspassageklachten is aangever opnieuw geopereerd aan zijn neus op 6 juni 2023.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt zich eerst de vraag of er bij [slachtoffer 3] sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het letsel in verband met de neusfractuur was van dien aard dat er tweemaal een operatie noodzakelijk is gebleken. Gezien de lange periode tussen de operatiedata kan worden vastgesteld dat in de tussenliggende periode aangever fysieke beperkingen heeft ondervonden gezien de aanhoudende neuspassageklachten. Het neusletsel is nog altijd niet geheel hersteld.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Gelet op de wijze waarop [slachtoffer 3] is geslagen en geschopt is de rechtbank van oordeel dat het opzet van verdachte en de medeverdachten ook gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij het tenlastegelegde het volgende af. Zij zijn als groep opgetrokken en hebben beurtelings geweld gebruikt tegen aangever. Zij hebben dan ook allen een significante bijdrage geleverd aan het gepleegde geweld tegen aangever en deze handeling bestonden in de kern uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling van aangever [slachtoffer 3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair
omstreeks 30 juli 2022 te Oosterhout openlijk, te weten in [café 1] , gelegen aan [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door voornoemde [slachtoffer 1]
- meermalen, tegen het gezicht en het lichaam te slaan en te stompen
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
kneuzingen van de schouder en het jukbeen en meerdere zwellingen op
het hoofd en het gezicht, voor voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2. hij omstreeks 30 juli 2022 te Oosterhout openlijk, te weten in het bargedeelte van [café 1] , gelegen aan [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] meermalen tegen het gezicht te stompen;
3. primair
hij op 25 augustus 2022 te Oosterhout tezamen en in vereniging met anderen,
aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 3]
- meermalen in het gezicht te stompen
en
- meermalen in het gezicht en
tegenhet lichaam te schoppen, terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in de strafmaat rekening te houden met de persoon van verdachte en aan hem een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de voorlopige hechtenis met daarbij een taakstraf . De rechtbank heeft daarbij ook de mogelijkheid om per feit een hoge taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan drie geweldsfeiten. Op 25 augustus 2022 heeft hij samen met anderen [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Zij hebben samen meerdere malen met kracht tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer 3] gestompt en geschopt. Verdachte is hierbij degene geweest die [slachtoffer 3] in zijn gezicht heeft geslagen en vol in zijn gezicht heeft geschopt terwijl [slachtoffer 3] op de grond lag. Het gaat hier om zinloos uitgaansgeweld waarbij met overmacht van meerdere personen tegen één persoon buitensporig geweld is toegepast. Het behoeft geen betoog dat dit voor [slachtoffer 3] een zeer angstige en pijnlijke situatie is geweest. Uit zijn slachtofferverklaring is ook gebleken dat hij naast zijn zware fysieke letsel forse psychische gevolgen heeft ondervonden door het toedoen van verdachte en de medeverdachten.
Daarnaast heeft verdachte zich een aantal weken daarvoor ook met anderen schuldig gemaakt aan geweldsdelicten in [café 1] waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn geslagen. Ook dit ging om zinloos uitgaansgeweld waarbij met overmacht van meerdere personen buitensporig geweld is toegepast. Dergelijke feiten hebben grote impact op de slachtoffers en versterken de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Dit rekent de rechtbank verdachte dan ook ernstig aan.
Voor het bepalen van een strafmaat en strafmodaliteit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het blanco strafblad van verdachte, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), de ernst van het feit en het advies van de reclassering.
De persoon van verdachte
Uit de rapportage van de reclassering komt naar voren dat bij verdachte een lichte stoornis in het alcoholgebruik is gediagnosticeerd. Verdachte heeft diverse stabiele en beschermende factoren. Hierin ziet de reclassering een contra-indicatie voor het opleggen van een gevangenisstraf. De feiten hebben indruk op hem gemaakt en hij is gemotiveerd voor gedragsverandering. De reclassering schat de kans op recidive laag in.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met tijdsverloop in die zin dat de feiten in een korte tijd achter elkaar zijn gepleegd en verdachte tot op heden niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Hij heeft zich daarnaast goed gehouden aan de schorsende voorwaarden in het kader van de voorlopige hechtenis.
Hoewel de eis van de officier van justitie in het licht van de bewezen verklaarde feiten te begrijpen is, is de rechtbank van oordeel dat mede met het oog op voornoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte een lagere straf passend en geboden is. De rechtbank acht het niet passend om verdachte terug naar de gevangenis te sturen.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 30 dagen waarvan 13 dagen voorwaardelijk met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van twee jaar onder de algemene voorwaarde. Ook zal de rechtbank aan verdachte een (maximale) taakstraf opleggen van 240 uur.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 990,22 voor feit 2.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen. Hij is van mening dat daarbij tevens de hoofdelijkheid bepaald moet worden en de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rechte moeten worden opgelegd.
De verdediging heeft voor feit 2 vrijspraak bepleit en stelt zich primair op het standpunt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 990,22, waarvan € 340,22 materiële schade en € 650,00 immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 31 juli 2022.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast.
hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Verdachte hoeft niet meer te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 19.164,22 voor feit 3.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] kan worden toegewezen. Hij is van mening dat dat daarbij tevens de hoofdelijkheid bepaald moet worden en de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente moeten worden opgelegd.
De verdediging heeft ten aanzien van een aantal materiële opgevoerde kostenposten het volgende naar voren gebracht. Ten aanzien van de opgevoerde kosten van de schoenen, de kleding en de reiskosten wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het eigen risico van 2022 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte reeds aan de zorgverzekeraar van [slachtoffer 3] een bedrag van € 1.782,86 heeft betaald voor gemaakte kosten op 25 en 26 augustus 2022 waaronder kosten voor de ambulance en gemaakte kosten in het ziekenhuis. De verdediging is van mening dat in deze vordering niet nogmaals het eigen risico kan worden verhaald op verdachte. In dit deel van de vordering dient [slachtoffer 3] dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Verder is de verdediging ten aanzien van de opgevoerde studiekosten van mening dat deze kostenpost nader onderzoek vereist. In het kader van dit strafproces is onvoldoende ruimte om het causaal verband nader te onderzoeken. De verdediging is dan ook van mening dat de beoordeling van deze kostenpost een onevenredige belasting van het strafproces oplevert zodat [slachtoffer 3] in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
Ten aanzien van de opgevoerde immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat aansluiting is gezocht bij een uitspraak waarin sprake was van een situatie met zwaarder letsel dan in deze zaak. De verdediging verzoekt dan ook het gedeelte van de immateriële schade te matigen.
materiële schade
De rechtbank overweegt dat de kosten ten aanzien van het eigen risico 2023, de schade aan de kleding, de schoenen en de reiskosten niet betwist zijn. Deze kosten kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook worden toegewezen nu deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
eigen risico 2022
Gebleken is dat de zorgverzekeraar van [slachtoffer 3] de zorgkosten die zijn gemaakt door [slachtoffer 3] op 25 en 26 augustus 2022 reeds voor een derde deel heeft verhaald op verdachte. Verdachte heeft dit bedrag reeds voldaan aan de zorgverzekeraar. Desgevraagd heeft de advocaat van [slachtoffer 3] ter terechtzitting aangegeven hier niet van op de hoogte te zijn en dat het onbekend is of [slachtoffer 3] de door hem gemaakte kosten van het eigen risico uiteindelijk terugkrijgt van zijn verzekering. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 3] door het feit de kosten van zijn eigen risico moest betalen en dus hierdoor schade heeft geleden. Niet is gebleken dat verdachte dit bedrag bevrijdend heeft betaald aan [slachtoffer 3] . Daarbij is het ook onbekend of [slachtoffer 3] in aanmerking komt voor teruggave van de kosten van zijn eigen risico. Nu dit niet kan worden vastgesteld zullen de opgevoerde kosten van het eigen risico van 2022 ook worden toegewezen.
studiekosten
Met betrekking tot de studiekosten overweegt de rechtbank dat voor het vaststellen van de hoogte van deze schade nader onderzoek noodzakelijk is. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het bedrag dat voor toewijzing van de materiele kosten in aanmerking bedraagt € 964,22.
immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde. De benadeelde heeft daarnaast voldoende onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Er is daarmee ook sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,00 billijk.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] zal toewijzen voor een bedrag van € 3.964,22.
wettelijke rente
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 25 augustus 2022.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast.
hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Verdachte hoeft niet meer te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primaire tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: subsidiair:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3: primair:Medeplegen van zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 990,22,waarvan € 340,22 aan materiële schade en € 650,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
(feit 2), € 990,22te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling
19 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
(feit 3)van
€ 3.964,22, waarvan € 964,22 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] (feit 3),
€ 3.964,22te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling
49 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. W. Toekoen en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van S. Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2024.