ECLI:NL:RBZWB:2024:2080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
10385810 CV EXPL 23-887 (T2)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte, niet hoofdverblijf en onderverhuur zonder toestemming

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2024, staat de vraag centraal of gedaagde, die in een huurwoning verblijft, daadwerkelijk hoofdverblijf heeft in het gehuurde pand. Eiseres, Stichting Casade, heeft gedaagde aangeklaagd omdat zij vermoedt dat hij de woning zonder toestemming heeft onderverhuurd. Gedaagde heeft in zijn verdediging verschillende stukken overgelegd, waaronder bankafschriften, energiecontracten en foto's, om aan te tonen dat hij hoofdverblijf heeft in de woning. Eiseres betwist echter de geldigheid van deze bewijsstukken en stelt dat gedaagde onvoldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk in de woning woont.

De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 27 december 2023 gedaagde de gelegenheid gegeven om nadere stukken te overleggen om aan zijn verzwaarde stelplicht te voldoen. Gedaagde heeft hierop gereageerd met aanvullende bewijsstukken, maar eiseres blijft van mening dat deze niet voldoende zijn om te concluderen dat gedaagde hoofdverblijf heeft in het gehuurde. De kantonrechter heeft overwogen dat gedaagde niet het volledige bewijs hoeft te leveren, maar enkel moet voldoen aan de verzwaarde stelplicht. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat gedaagde voldoende bewijs heeft geleverd om aan deze stelplicht te voldoen, en heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om haar stellingen te bewijzen dat gedaagde de woning zonder toestemming heeft onderverhuurd.

De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering door eiseres, waarbij zij de mogelijkheid heeft om getuigen te horen of schriftelijk bewijs te leveren. De volgende zitting is gepland op 24 april 2024, waar eiseres moet aangeven op welke wijze zij het bewijs wil leveren. De beslissing van de kantonrechter benadrukt de noodzaak voor eiseres om overtuigend bewijs te leveren van de onderverhuur door gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10385810 CV EXPL 23-887
vonnis d.d. 27 maart 2024
inzake
de stichting Stichting Casade,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Waalwijk aan het Vredesplein 5,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.G. van Heertum, advocaat te Best,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Smeekes, advocaat te Breda.
Partijen worden hierna aangeduid als “Casade” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 27 december 2023 met de daarin genoemde stukken;
b. de akte van [gedaagde] van 24 januari 2024 met producties;
c. de antwoordakte van Casade van 7 februari 2024.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij tussenvonnis van 27 december 2023 heeft de kantonrechter [gedaagde] in de gelegenheid gesteld nadere stukken te overleggen om aan de verzwaarde stelplicht te voldoen van de stelling dat hij onafgebroken hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde.
2.2
Bij akte van 24 januari 2024 wijst [gedaagde] op de eerder in de procedure overgelegde producties, waaruit naar zijn mening volgt dat hij onafgebroken hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde. Daarnaast heeft [gedaagde] de volgende aanvullende stukken overgelegd:
- een afschrift van de jaarnota over 2022 van Innova Energie op naam van [gedaagde] met als leveringsadres het adres van het gehuurde;
- afschriften van zijn bankrekening, waarop betalingen aan Innova Energie in 2022 en 2023 zijn vermeld;
- afschriften van zijn bankrekening, waarop betalingen aan Brabant Water in 2021, 2022 en 2023 zijn vermeld die zien op de levering van water aan het gehuurde;
- foto’s uit 2023, waarop te zien is dat [gedaagde] in of rondom het gehuurde is;
- polissen over 2021, 2022 en 2023 voor een woonverzekering bij FBTO op naam van [gedaagde] met betrekking tot het adres van het gehuurde;
- diverse poststukken uit 2021, 2022 en 2023 gericht aan [gedaagde] op het adres van het gehuurde;
- een factuur van Bol.com van 26 november 2022 met een bestelling van [gedaagde] , waarop als leveringsadres het adres van het gehuurde is vermeld;
- afschriften van zijn bankrekening, waarop pinbetalingen uit 2022 en 2023 in Waalwijk zijn opgenomen;
- stukken, die zien op door [gedaagde] afgelegde reizen in 2022 en 2023;
- verklaringen van vrienden van [gedaagde] , dat zij hem hebben bezocht in het gehuurde in 2022.
Hij concludeert dat hij (meer dan voldoende) heeft voldaan aan zijn verzwaarde stelplicht.
2.3
Casade betwist dat [gedaagde] aan zijn verzwaarde stelplicht heeft voldaan. Zij wijst erop dat de al eerder in deze procedure overgelegde producties onvoldoende zijn bevonden in het hiervoor genoemde tussenvonnis om ervan uit te gaan dat [gedaagde] hoofdverblijf heeft in het gehuurde. De verwijzing naar die producties door [gedaagde] kan dan ook niet leiden tot een verdere onderbouwing van zijn stelling. De producties die zien op het stroom- en gasverbruik in 2022 onderbouwen enkel dat er enig verbruik is. Dit is echter onvoldoende, nu gegevens over andere jaren dan 2022 niet zijn overgelegd. Bovendien had [gedaagde] het gehuurde op dat moment onderverhuurd, zodat verbruik te verwachten is. Het verbruik van water is niet in het geding gebracht, terwijl daaruit juist is op te maken of er wordt gewoond in het gehuurde of niet. Gas- en elektraverbruik vindt immers ook plaats als de bewoner er niet is. Het overgelegde gebruik is bovendien erg laag. Het voorgaande, tezamen met de resultaten van het buurtonderzoek, leidt ertoe dat [gedaagde] meer verbruiksgegevens (over andere jaren) in het geding had moeten brengen. De door [gedaagde] overgelegde foto’s in en om het gehuurde zijn pas gemaakt, nadat de dagvaarding is uitgebracht. Dit zegt niets over de periode voor dagvaarden. Daarbij zitten er geen foto’s van het dagelijks leven in het gehuurde bij. Een deel van de overgelegde poststukken zijn overheidsdocumenten, die het inschrijfadres volgen. De bestellingen bij Bol.com zijn er maar vier en zijn van een jaar eerder. Uit de bankafschriften volgt maar een beperkt aantal pinbetalingen in de omgeving van het gehuurde. De reisstukken geven enkel aan dat hij niet in het gehuurde was en geven geen verklaring voor alle gemiste huisbezoeken. De overgelegde verklaringen zijn allemaal hetzelfde, onvoldoende concreet en voor de helft anoniem. [gedaagde] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Hij blijft vaag en onvoldoende concreet, aldus Casade.
2.4
De kantonrechter overweegt dat van [gedaagde] enkel wordt verwacht aan zijn verzwaarde stelplicht te voldoen. Hij hoeft op dit moment nog geen (tegen)bewijs te leveren met betrekking tot de stellingen over het ontbreken van het houden van hoofdverblijf in het gehuurde. Dit is dan ook een lagere maatstaf dan die bij bewijsweging wordt gehanteerd.
2.5
Met betrekking tot de aktes van partijen overweegt de kantonrechter het volgende. De eerder in het geding gebrachte producties kunnen, zoals Casade aanvoert, niet ertoe leiden dat het standpunt van [gedaagde] verder wordt onderbouwd. Dit betekent echter niet dat deze buiten beschouwing moeten worden gelaten, nu deze nog wel meetellen voor de stelplicht. Het is in zoverre niet onbegrijpelijk dat [gedaagde] daarnaar verwijst. Het is voorts niet onbegrijpelijk dat enkel het gas- en elektraverbruik over 2022 in het geding is gebracht, nu de eerste controles en een groot deel van de daaropvolgende controles in 2022 hebben plaatsgevonden. Het lage verbruik sluit aan bij de stelling van [gedaagde] dat hij het grootste deel van de dag niet aanwezig is in het gehuurde wegens werk en studie en regelmatig met vakantie gaat. Met betrekking tot de foto’s overweegt de kantonrechter dat het juist is dat [gedaagde] pas is gestart met het maken van foto’s na ontvangst van de dagvaarding, maar dit kan erin gelegen zijn dat hij vanaf dat moment pas rekening hield met het feit dat hij bewijs nodig zal hebben om zijn hoofdverblijf aan te tonen. Dat er geen foto’s zijn van sociale evenementen is onvoldoende om de foto’s geheel terzijde te leggen. Er zijn immers ook foto’s van in het gehuurde. Uit de poststukken volgt dat hij post ontvangt op het adres van het gehuurde. Met name met betrekking tot de pakketpost is te verwachten dat het pakket ook naar het woonadres van [gedaagde] wordt gestuurd. Daarbij staat vast dat hij in ieder geval drie jaar een woonverzekering heeft gehad voor het gehuurde. Dit ligt minder voor de hand op het moment dat hij het gehuurde zou hebben onderverhuurd. De bankafschriften geven, zoals door Casade wordt aangevoerd, inderdaad een beperkt aantal pinbetalingen, maar er is uit af te leiden dat er betalingen zijn gedaan in de omgeving van het gehuurde. De overgelegde verklaringen zijn niet allemaal anoniem en deze zijn in ieder geval ondertekend door degene die de verklaring aflegt.
2.6
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] hiermee voldoende stukken in het geding heeft gebracht om aan zijn verzwaarde stelplicht te voldoen. Het voorgaande betekent dat Casade in de gelegenheid wordt gesteld haar stellingen te bewijzen.
2.7
De stelling van Casade, dat [gedaagde] geen hoofdverblijf houdt in het gehuurde, hangt samen met de stelling dat hij het gehuurde heeft onderverhuurd. Daarbij wordt in het kader van het ontbreken van het hoofdverblijf door Casade een beroep gedaan op het bewijsbeding van artikel 6.5 van de tussen partijen geldende algemene huurvoorwaarden, waarin is opgenomen dat de bewijslastverdeling in het kader van het hoofdverblijf afhankelijk is van de vraag of vaststaat dat de huurder het gehuurde zonder toestemming van Casade geheel of gedeeltelijk heeft onderverhuurd, in huur heeft afgestaan of aan derden in gebruik heeft gegeven. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter Casade in de gelegenheid stellen te bewijzen dat [gedaagde] het gehuurde zonder toestemming van Casade heeft onderverhuurd, dan wel aan derden in gebruik heeft gegeven.
2.8
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
laat Casade toe, draagt haar voor zover nodig ambtshalve op, om door alle middelen rechtens en speciaal door middel van getuigen te bewijzen, dat [gedaagde] het gehuurde zonder toestemming van Casade geheel of gedeeltelijk heeft onderverhuurd, in huur heeft afgestaan of aan derden in gebruik heeft gegeven;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 24 april 2024 te 09.00 uuropdat Casade dan bij akte aangeeft of en zo ja op welke wijze zij het verlangde bewijs wenst te leveren;
bepaalt, voor het geval dat Casade dat bewijs schriftelijk wil leveren, dat zij uiterlijk op genoemde zitting daartoe stukken kan indienen middels toezending of afgifte aan de griffie;
bepaalt, voor het geval Casade dat bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dat zij uiterlijk op genoemde zitting het aantal en de personalia van de getuigen zal opgeven alsmede de verhinderdata van de getuigen en de wederpartij voor de periode van vijf maanden na voornoemde rolzitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.