ECLI:NL:RBZWB:2024:208

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
C/02/399652/HA ZA 22-363
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaring met betrekking tot onrechtmatige daad en bewijslevering

In deze vrijwaringszaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan. Eiser, die in hoofdzaak is veroordeeld tot terugbetaling van bijna een half miljoen euro aan [bedrijf] B.V., stelt dat hij onder druk van de CEO, [gedaagde], heeft gehandeld en contante betalingen aan hem heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stellingen van eiser over de bankpas en de betalingen niet houdbaar zijn. Eiser heeft in totaal € 537.885,00 contant opgenomen, maar kan niet verklaren waar dit geld is gebleven. De rechtbank heeft eiser opgedragen te bewijzen dat hij contante betalingen van € 300.000,00 aan [gedaagde] heeft gedaan en dat [gedaagde] zijn handtekening op de kwitanties heeft geplaatst. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij eiser de mogelijkheid heeft om getuigen te horen of bewijsstukken over te leggen. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van de bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/399652 / HA ZA 22-363
Vonnis in vrijwaring van 17 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.P.E. de Brouwer te Roosendaal,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. Oorthuys te Leiden.

1.De procedure

1.1.
Deze zaak betreft de vrijwaringszaak behorend bij de hoofdzaak (met kenmerk C/02/391658/HA ZA 21-656) tussen de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. (“ [bedrijf] ”) als eisende partij en [eiser] als gedaagde partij. Tijdens de mondelinge behandeling is met alle partijen afgesproken dat de na de mondelinge behandeling te nemen conclusies zouden gelden als genomen in zowel de hoofdzaak als in de vrijwaring.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 november 2022 en de daarin genoemde processtukken;
  • de door [eiser] ingediende productie 9;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 januari 2023 en de daaraan gehechte stukken;
- het depot van 28 februari 2023;
  • de conclusie na de mondelinge behandeling van [bedrijf] met productie 14 tot en met 18;
  • de conclusie na mondelinge behandeling van [eiser] met producties 10 tot en met 20;
  • de antwoordconclusie na mondelinge behandeling van [gedaagde] ;
  • de antwoordconclusie na mondelinge behandeling van [bedrijf] met productie 19;
  • de antwoordconclusie na mondelinge behandeling van [eiser] ;
  • de akte uitlaten productie van [eiser] .
1.3.
De rechtbank heeft vervolgens dit vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was sinds 1 juni 2017 in dienst van [bedrijf] in de functie van Financieel Manager/Controller. [eiser] was in zijn functie verantwoordelijk voor het verzorgen van de gehele financiële administratie inclusief het assisteren bij het samenstellen van de jaarrekening. Zijn werkzaamheden omvatten onder meer het inboeken van facturen en het verzorgen, althans klaarzetten van betalingen, aan bijvoorbeeld leveranciers en de salarisbetalingen, inclusief aan zichzelf. [eiser] had de beschikking over een bankpas. [eiser] stond onder leiding van de CEO van [bedrijf] , de heer [gedaagde] (“ [gedaagde] ”).
2.2.
[bedrijf] heeft [eiser] na de ontdekking dat het salaris inclusief vakantiegeld van mei 2020 dubbel was uitbetaald aan [eiser] op non-actief gesteld. Uit het naar aanleiding van de dubbele betaling gestarte onderzoek bleek dat [eiser] meer betalingen vanuit [bedrijf] had ontvangen. Deze betalingen zagen niet op het salaris van [eiser] . [eiser] is tijdens een gesprek op 25 oktober 2021 gevraagd naar een verklaring. [eiser] is op dezelfde dag op staande voet ontslagen door [bedrijf] .
2.3.
[eiser] beschikt over acht bankrekeningen, bij acht verschillende banken. Het salaris van [eiser] werd aanvankelijk overgemaakt naar zijn rekening bij de Rabobank, en later naar zijn rekening bij de ING Bank. De betalingen vanuit [bedrijf] die niet zagen op het salaris, zijn door [eiser] ontvangen op alle acht bankrekeningen.
2.4.
[eiser] heeft vanaf 2017 tot en met 2021 in totaal (minimaal) een bedrag van
€ 537.885,00 contant opgenomen van zijn bankrekeningen.
2.5.
[bedrijf] houdt een bankrekening aan bij ABN AMRO Bank. [gedaagde] heeft de afdeling fraude van ABN AMRO Bank op 13 februari 2023 per e-mail verzocht om de volgende informatie:
“(…)
Een overzicht van de passen die ABNAMRO aan [bedrijf] heeft uitgegeven in de periode 2017 tot en met 2021, met daarbij aangegeven of de passen zijn geactiveerd;
Een (eventueel) overzicht van de machtigingen die op die passen zaten;
Nog 10 – willekeurig door u uit te kiezen – betalingen van [bedrijf] op een rekening van [eiser] van aangegeven met welke pas deze zijn verricht.”
2.6.
In een e-mail van dezelfde datum heeft de afdeling fraude van ABN AMRO Bank als volgt geantwoord:
“(…)
1.
In de periode 15 augustus 2017 tot 25 oktober 2022 waren er 3 gebruikers actief in de overeenkomst toegang voor internet bankieren waarvan de pas van [naam 2] nooit is geactiveerd
[naam 1] [rekeningnummer 1] Basis volmacht
[naam 2] [rekeningnummer 2] Basis volmacht
[naam 3] [rekeningnummer 3] Algemeen bevoegd
2.
Inde periode 05 oktober 2022 tot heden zijn er 4 gebruikers actief waarvan de pas van [naam 2] nooit is geactiveerd
[naam 1] [rekeningnummer 1] Basis volmacht
[naam 2] [rekeningnummer 2] Basis volmacht
[naam 3] [rekeningnummer 3] Algemeen bevoegd
[gedaagde] [rekeningnummer 4] Algemeen bevoegd
De passen [rekeningnummer 3] betreffen Access Cards hiermee kan niet gepind worden en is alleen toegang tot Internet Bankieren mogelijk. (…)
Uitleg bevoegdheden
Basis volmacht : Kan alles zelfstandig tekenen m.u.v. contracten aanvragen
Algemeen bevoegd : Kan alles zelfstandig tekenen en contracten aanvragen (…)”
In de e-mail wordt een overzicht gegeven van acht transacties die zijn gedaan met pas [rekeningnummer 3] in de periode 2020-2021, waarbij betalingen zijn gedaan van de bankrekening van [bedrijf] bij de ABN AMRO Bank naar de bankrekening van [eiser] bij de ING Bank. Eén van de betalingen ziet op het loon over april 2020, de overige betalingen hebben een andere omschrijving.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen al hetgeen waartoe [eiser] in de hoofdzaak jegens [bedrijf] mocht worden veroordeeld, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] voert aan dat hij in directe opdracht en onder druk van [gedaagde] op basis van valse facturen bedragen van [bedrijf] heeft overgemaakt naar zijn privé bankrekeningen, waarna hij een deel van de ontvangen bedragen contact heeft uitbetaald aan [gedaagde] . Voor zover er nog geld van [bedrijf] op zijn rekeningen staat, was daarvan de bedoeling dat ook die bedragen nog in contanten aan [gedaagde] zouden worden betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] ontkent alle aantijgingen van [eiser] .
3.4.
De rechtbank gaat hierna bij De beoordeling in op de relevante stellingen die partijen in het kader van de onderbouwing van hun vordering en het verweer daartegen hebben aangevoerd.

4.De beoordeling

Beslissing in de hoofdzaak
4.1.
De rechtbank heeft vandaag eveneens vonnis gewezen in de hoofdzaak. Daarbij is [eiser] veroordeeld tot betaling aan [bedrijf] van een bedrag aan schadevergoeding ter hoogte van € 496.835,04, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de respectieve data waarop de deelbedragen van de rekening van [bedrijf] zijn afgeboekt tot de dag van volledige betaling. Ook is [eiser] veroordeeld in de beslagkosten van € 6.212,04, de proceskosten van € 14.045,32 en de nakosten. Gelet op de veroordeling van [eiser] in de hoofdzaak, heeft [eiser] belang bij zijn vordering in vrijwaring.
Beoordelingskader in vrijwaring
4.2.
In de vrijwaring moet beoordeeld worden of [gedaagde] gehouden is om de bedragen die [eiser] op grond van het vonnis in de hoofdzaak aan [bedrijf] verschuldigd is geworden, aan [eiser] te vergoeden. [eiser] heeft in zijn dagvaarding in vrijwaring geen juridische grondslag genoemd voor zijn vordering. De rechtbank begrijpt dat [eiser] zich beroept op een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens [eiser] (artikel 6:162 BW), dan wel dat hij meent een regresvordering te hebben op [gedaagde] in verband met de gezamenlijk door hen gepleegde onrechtmatige daad (artikel 6:10 BW).
De stellingen van [eiser]
4.3.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering stellingen ingenomen over de vermeende afspraak met [gedaagde] en de gevolgde werkwijze en uitvoering van die afspraak. Deze stellingen luiden als volgt.
4.4.
[eiser] heeft bij dagvaarding aangevoerd dat [gedaagde] hem in november 2017 heeft benaderd met het verzoek om valse facturen van diverse bestaande leveranciers te betalen op een privérekening van [eiser] , om het geld vervolgens contant op te nemen en aan [gedaagde] te overhandigen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] als getuige verklaard dat hij meende dat de afspraak met [gedaagde] in juni 2017 was gemaakt. In 2020 heeft [gedaagde] volgens [eiser] de instructie gegeven tot het openen van meerdere privé rekeningen, naast zijn bestaande rekeningen bij ING Bank en Rabobank. [eiser] stelt de rekeningnummers voor [gedaagde] te hebben opgeschreven.
4.5.
Met [gedaagde] is afgesproken dat [eiser] vanaf november 2017 een bedrag van
€ 10.000,00 per maand in contanten uitbetaalde aan [gedaagde] . Dit heeft tot en met juni 2019 geduurd. In totaal gaat het dus om een bedrag van € 200.000,00. [eiser] deed het geld in een envelop en overhandigde deze op kantoor en onder kantoortijd aan [gedaagde] . Vanaf juni 2019 vonden de contante betalingen per kwartaal plaats. Het contant te betalen bedrag bleef € 10.000,00. De betalingen vonden niet meer op kantoor plaats, maar na kantoortijd in het Van der Valk hotel in Breda, Tilburg of Gilze-Rijen. Vanaf juni 2019 zijn er 10 kwartaalbetalingen uitgevoerd, in totaal dus nog eens € 100.000,00. Anders dan bij de eerdere maandelijkse contante betalingen, was [gedaagde] bij de kwartaalbetalingen bereid een betaalbewijs te ondertekenen. [eiser] heeft 10 betaalbewijzen in het geding gebracht. Als er nog tegoed op de bankrekeningen staat, betreft dat bedragen die nog niet aan [gedaagde] zijn doorbetaald.
4.6.
Wat betreft de gevolgde werkwijze heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde] valse facturen aan hem aanleverde, die door [eiser] werden geparafeerd en ingeboekt. [eiser] heeft de facturen vervolgens betaalbaar gesteld in het portaal van de bank. Een print van de opdracht tot betaling met de bijbehorende factuur werd in een aftekenmap gedaan, die door [gedaagde] werd gecontroleerd en bij akkoord werd afgetekend. [gedaagde] accordeerde daarmee zowel de facturen als de betaling ervan. [eiser] had de beschikking over een bankpas van [bedrijf] , maar had geen autorisatie om daar betalingen mee te doen. De betalingen werden gedaan door [gedaagde] , met gebruikmaking van zijn eigen bankpas van [bedrijf] . [eiser] vermoedt dat [gedaagde] op het moment van doorzenden van de betaling aan de bank het rekeningnummer en de omschrijving bij de betaling heeft aangepast. Na de betaling haalde [eiser] de factuur uit de map “onbetaald”, zette daarop een stempel met de datum van betaling en deed de factuur in de map van betaalde facturen. Tegenover elke betaling stond een factuur, anders kon [eiser] de bankbetalingen niet verwerken.
De betwisting door [gedaagde]
4.7.
[gedaagde] heeft alle stellingen van [eiser] betwist. Hij heeft samengevat het volgende aangevoerd.
4.8.
[gedaagde] heeft [eiser] niet benaderd of anderszins aangezet tot het betalen van valse facturen op privérekeningen van [eiser] . Ook heeft hij [eiser] niet verzocht of gedwongen om contante betalingen op te nemen en/of om deze aan [gedaagde] uit te betalen. [gedaagde] heeft geen geld van [eiser] ontvangen. De door [eiser] gestelde ontmoetingen in hotels hebben niet plaatsgevonden. De door [eiser] in het geding gebrachte betaalbewijzen zijn niet door [gedaagde] ondertekend. [gedaagde] heeft geen geld uit [bedrijf] gesluisd.
4.9.
Wat betreft het betalingsproces binnen [bedrijf] heeft [gedaagde] aangevoerd dat een ontvangen factuur werd beoordeeld door de persoon die verantwoordelijk was voor de betreffende inkoop. Er ging een map rond per afdeling. Als de factuur werd goedgekeurd, ontving [gedaagde] deze factuur. Na goedkeuring van de factuur door [gedaagde] ging de factuur naar [eiser] , die de factuur met behulp van elektronisch bankieren betaalde. [eiser] gebruikte daarbij de hem ter beschikking staande bankpas van [bedrijf] . [eiser] was verantwoordelijk voor de betaling van de factuur en de verwerking daarvan in de administratie. [gedaagde] voert aan dat hij op geen enkel moment na het paraferen van de factuur nog iets met de betaling daarvan te maken had. De betalingen werden volledig gedaan door [eiser] . [gedaagde] had geen rechtstreekse toegang tot de rekening van het bedrijf bij ABN AMRO Bank. Hij had geen pas van de bank. [gedaagde] heeft als getuige tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er naar zijn beste weten maar één bankpas van [bedrijf] was, op naam van [naam 3] , en dat die in het bezit van [eiser] was.
4.10.
[gedaagde] voert aan dat in het kader van het onderzoek geen papieren valse facturen zijn aangetroffen. De valse facturen zijn in het systeem gezet alsof ze er waren, maar [bedrijf] heeft geen hardcopy van de valse facturen gevonden.
Het oordeel van de rechtbank
4.11.
De rechtbank constateert dat de stellingen van [eiser] ten aanzien van de bankpas van [bedrijf] die hij gedurende zijn dienstverband in bezit had, onjuist zijn. Uit de e-mail van ABN AMRO Bank van 13 februari 2023 blijkt, anders dan [eiser] heeft gesteld, dat [gedaagde] gedurende het dienstverband van [eiser] niet over een eigen bankpas van [bedrijf] beschikte. De enige bankpassen die in die betreffende periode geactiveerd waren, stonden op naam van [naam 3] en [naam 1] (de voormalige enig aandeelhouder van [bedrijf] ). [eiser] was in het bezit van de bankpas die op naam stond van [naam 3] . De stelling van [eiser] dat hij met deze bankpas geen betalingen kon doen, wordt weerlegd door de inhoud van de e-mail van ABN AMRO Bank. Daaruit blijkt immers dat aan de betreffende bankpas een algemene bevoegdheid was toegekend, inhoudende dat daarmee onder andere betaald kon worden. Uit het door ABN AMRO Bank gegeven transactieoverzicht blijkt dat met deze pas ook daadwerkelijk betalingen zijn gedaan in de periode dat [eiser] in dienst was, en dat het daarbij niet ging om enkel salarisbetalingen.
4.12.
Het gevolg van deze vaststelling is dat ook de stelling van [eiser] dat het [gedaagde] was die alle overboekingen van de bankrekening van [bedrijf] naar enige privérekening van [eiser] deed, niet houdbaar is. Gesteld nog gebleken is dat [gedaagde] beschikte over een bankpas van [bedrijf] om betalingen te kunnen doen, terwijl [eiser] daar wel over beschikte.
4.13.
Wat betreft de contante opnames overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte rekeningafschriften blijkt dat [eiser] inderdaad met regelmaat contant geld van zijn rekeningen opnam. Deze constatering geeft echter geen aanwijzing voor de bestemming van deze contante gelden. [eiser] stelt dat hij in totaal
€ 300.000,00 in maandelijkse en later kwartaalbetalingen aan [gedaagde] heeft afgedragen. Tegelijkertijd volgt uit de eigen stellingen van [eiser] dat hij in totaal een bedrag van
€ 537.885,00 contant heeft opgenomen in de loop der jaren. Voor dit grote verschil tussen beide bedragen heeft [eiser] geen verklaring gegeven. De rechtbank constateert dat de stellingen die [eiser] heeft ingenomen ten aanzien van de met [gedaagde] gemaakte afspraken niet passen bij de hoogte van de door [eiser] opgenomen bedragen.
4.14.
[eiser] heeft ter onderbouwing van de gestelde kwartaalbetalingen 10 betaalbewijzen in het geding gebracht, die volgens hem het bewijs leveren dat [gedaagde] de daarop genoemde bedragen (€ 100.000,00 in totaal) in ontvangst heeft genomen. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] op de betaalbewijzen de datum ingevuld en zijn handtekening gezet. Dit wordt door [gedaagde] uitdrukkelijk betwist. Hij heeft in dat kader gewezen op de opvallende verschillen tussen zijn handtekening en de handtekening die op de betaalbewijzen staat. [eiser] heeft er tegenover gesteld dat de handtekening van [gedaagde] varieerde, en heeft ter onderbouwing daarvan een door [gedaagde] ondertekende brief van 8 september 2015 en van 17 december 2019 in het geding gebracht. Volgens [eiser] kan enkel door middel van een handtekeningenonderzoek door een deskundige vastgesteld worden of [gedaagde] de handtekeningen en de datums op de betaalbewijzen heeft geplaatst.
4.15.
De rechtbank heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling verzocht om op hoog tempo vijf keer zijn handtekening op papier te zetten. Ook is een kopie gemaakt van het paspoort van [gedaagde] . De handtekening van [gedaagde] op deze stukken, en ook op de door [eiser] in het geding gebrachte twee brieven, vertonen allemaal meerdere afgeronde bogen. De slotboog van de handtekening gaat naar beneden. Het aantal bogen is niet elke keer gelijk, de ene keer acht bogen en de andere keer negen bogen, maar alle handtekeningen onderling vertonen grote gelijkenis. De handtekeningen op de kwitanties vertonen onderling eveneens grote gelijkenis maar wijken sterk af van de door [gedaagde] ter zitting geplaatste handtekeningen en de handtekening op het paspoort van [gedaagde] . [gedaagde] heeft terecht gewezen op een aantal grote verschillen tussen de handtekeningen op de hiervoor genoemde stukken en de handtekeningen die zijn geplaatst op de betaalbewijzen, zoals onder meer het ontbreken van afgeronde bogen. [eiser] heeft deze verschillen niet betwist.
4.16.
Gelet op het bepaalde in artikel 159 lid 2 Rv brengt de stellige ontkenning van [gedaagde] dat hij de kwitanties heeft getekend met zich dat deze geen bewijs opleveren zolang niet bewezen is dat de handtekening op de kwitanties van [gedaagde] afkomstig zijn. [eiser] zal dit dienen te bewijzen. De rechtbank kan op verzoek van partijen of ambtshalve op grond van artikel 194 Rv een deskundigenbericht gelasten. [eiser] wenst een onderzoek van een handschriftdeskundige. [eiser] heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat [gedaagde] bewust een andere variant van zijn handtekening heeft geplaatst op de betaalbewijzen. [eiser] heeft daarbij niet onderbouwd gesteld dat een dergelijke gang van zaken kan blijken uit een onderzoek van een handschriftdeskundige. Gezien de grote verschillen tussen de beide reeksen van handschriften had dat wel op zijn weg gelegen. De rechtbank zal dan ook geen deskundigenonderzoek gelasten.
4.17.
Het voorgaande laat onverlet dat [eiser] , gelet op zijn uitdrukkelijke bewijsaanbod, in de gelegenheid moet worden gesteld om de juistheid van zijn stellingen te bewijzen. Het feit dat de rechtbank van oordeel is dat de stellingen van [eiser] ten aanzien van de bankpas die [eiser] in zijn bezit had onjuist zijn en dat [eiser] dan ook meer kon doen dan betalingen klaar zetten en dat [eiser] een aanzienlijk gedeelte van het naar zijn rekeningen overgemaakte bedrag kennelijk toch niet aan [gedaagde] heeft betaald, maakt nog niet dat de stellingen van [eiser] over de met [gedaagde] gemaakte afspraak en de afdracht van de contante bedragen tot een bedrag van € 300.000,00 (zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.4 en 4.5) aan [gedaagde] en het plaatsen van handtekeningen door [gedaagde] op de kwitanties (zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.14) niet juist kunnen zijn. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv dient [eiser] in de gelegenheid te worden gesteld om de juistheid van zijn stellingen te bewijzen. De rechtbank zal de zaak daarvoor naar de rol verwijzen.
4.18.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in afwachting van de nadere bewijslevering aan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op de met [gedaagde] gemaakte afspraak en/of de overhandiging aan [gedaagde] van € 300.000,00 aan contante deelbetalingen, zoals omschreven in rechtsoverweging 4.4 en 4.5 en/of het plaatsen door [gedaagde] van zijn handtekening op de kwitanties zoals omschreven in rechtsoverweging 4.14 te bewijzen,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 31 januari 2024voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
april tot en met september 2024dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. R.M.M. van den Heuvel, in het gerechtsgebouw te Breda, Stationslaan 10,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.