Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde, die op 23 april 2021 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn invrijheidstelling waren verbonden. De officier van justitie had een vordering ingediend tot gehele herroeping van de v.i. omdat de veroordeelde de voorwaarden had overtreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en dat hij de oorzaak van zijn overtredingen buiten zichzelf zoekt. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met het feit dat de veroordeelde nog niet de eerdere herroeping van 180 dagen heeft ondergaan. Daarom heeft de rechtbank besloten de vordering tot herroeping gedeeltelijk toe te wijzen voor een periode van 365 dagen, in plaats van de door de officier van justitie gevraagde 1230 dagen. De rechtbank benadrukte dat het nu aan de veroordeelde is om te bewijzen dat hij in staat is om zich aan de voorwaarden te houden, vooral nu hij in september 2024 vader wordt. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.