ECLI:NL:RBZWB:2024:2059

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
23/666
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid heffingsambtenaar bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 maart 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 13 september 2022 een naheffingsaanslag van € 60,20 opgelegd aan belanghebbende, omdat er geen parkeerbelasting was voldaan voor het parkeren aan de Vlaszak in Breda. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt de argumenten van belanghebbende, die stelt dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om de uitspraak op bezwaar te doen en dat de procesvertegenwoordiger niet bevoegd was om op te treden. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar wel degelijk bevoegd was en dat de uitspraak op bezwaar terecht is gedaan. Daarnaast wordt ingegaan op de vraag of belanghebbende voldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. De rechtbank concludeert dat, hoewel er een schending van de hoorplicht was, dit niet heeft geleid tot benadeling van belanghebbende, aangezien zij haar bezwaren schriftelijk heeft ingediend en de mogelijkheid had om deze ter zitting toe te lichten. Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan haar verplichting om parkeerbelasting te betalen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.J.J.G. Fernandes, verbonden aan 7x4 Legal Services),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 14 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag met betrekking tot de parkeerbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 25 januari 2024 schriftelijk gereageerd op het verweerschrift.
1.5.
De gemachtigde van belanghebbende heeft per brief van 5 februari 2024 aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat zowel gemachtigde als belanghebbende niet ter zitting zullen verschijnen.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] namens de heffingsambtenaar. Zij hebben ter zitting een volmacht getoond.
1.7.
Ter zitting is door de heffingsambtenaar een machtiging overgelegd. Deze is aan het dossier toegevoegd. Belanghebbende ontvangt als bijlage bij deze uitspraak een afschrift van de machtiging.
1.8.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Feiten

2. De naheffingsaanslag parkeerbelasting is aan belanghebbende opgelegd voor het parkeren met een auto met [kenteken] (hierna: de auto) op 13 september 2022 om 14.24 uur aan de Vlaszak in Breda.
2.1.
Aan de Vlaszak in Breda mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 60,20, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 57,90 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Formeel
Is het bestreden besluit bevoegd genomen en is de procesvertegenwoordiger in beroep bevoegd?
5. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was de uitspraak op bezwaar te doen. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar onvoldoende aangetoond dat de ambtenaar die de uitspraak op bezwaar heeft gedaan bevoegd was om dit te doen. Daarnaast stelt belanghebbende dat het verweerschrift is ondertekend door een juridisch medewerker bezwaar en beroep werkzaam bij de organisatie [B.V.] . Op basis van het ondermandaatbesluit van 18 oktober 2022 is er mandaat verleend aan [B.V.] . Volgens belanghebbende brengt het louter verlenen van mandaat niet met zich dat de gemandateerde ook als procesvertegenwoordiger kan optreden en is het ondermandaat in strijd met het mandaatbesluit heffings- en invorderingsambtenaar van 21 september 2021. Volgens belanghebbende is de juridisch medewerker van [B.V.] daarom niet bevoegd.
5.1.
Volgens de heffingsambtenaar is de uitspraak op bezwaar bevoegd gedaan. De heffingsambtenaar verwijst naar het overgelegde mandaatbesluit heffings- en invorderingsambtenaar van 6 oktober 2021. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de behandeling van bezwaar- en beroepschriften tegen de heffing van parkeerbelastingen aan de teamleider handhaving en wijkveiligheid is gemandateerd en dat deze ook de uitspraak op bezwaar heeft gedaan en heeft ondertekend. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar gesteld dat ook de medewerker bezwaar en beroep van [B.V.] bevoegd is om de gemeente te vertegenwoordigen in deze beroepszaak.
5.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. De heffingsambtenaar heeft in de bestreden uitspraak en het verweerschrift verwezen naar de vindplaats van het mandaatbesluit heffings- en invorderingsambtenaar van 6 oktober 2021. Uit dit besluit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de uitspraak op bezwaar bevoegd is genomen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook de juridisch medewerker bezwaar en beroep van [B.V.] bevoegd was om namens de gemeente verweer te voeren tegen het beroep van belanghebbende. Uit het ondermandaat afhandeling bezwaar en beroep parkeerbelasting Breda van 18 oktober 2022 volgt dat de gemeente Breda de beroepsafhandeling heeft uitbesteed aan [B.V.] Aan medewerkers van [B.V.] is mandaat verleend voor het afhandelen van beroepschriften. Overigens gaat het om gepubliceerde besluiten, zodat belanghebbende daar ook zelf van op de hoogte had kunnen zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Terinzagelegging stukken
6. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar geen afschriften heeft verstrekt van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Volgens belanghebbende ontbreekt de informatie over de functie van de verbalisant en het mandaatbesluit waarop de heffingsambtenaar zich bij het bestreden besluit beroept.
6.1.
Volgens de heffingsambtenaar is aan belanghebbende het brondocument met foto’s toegezonden. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat informatie over de functie van de verbalisant geen standaard stuk is en dus niet wordt verstrekt aan belanghebbende. Het mandaatbesluit is bij het verweerschrift gevoegd en op internet raadpleegbaar.
6.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de heffingsambtenaar en is van oordeel dat de stukken waar belanghebbende om heeft verzocht geen standaardstukken betreffen. Dat identiteitsinformatie van betreffende verbalisant niet is verstrekt acht de rechtbank gerechtvaardigd. De verzochte regelgeving was raadpleegbaar. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de motivering van de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar voldoende duidelijk en begrijpelijk is.
Schending hoorplicht?
7. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt het bestuursorgaan, voordat hij op het bezwaar beslist, belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord.
7.1.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar hem onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Belanghebbende stelt dat zij bij schrijven van 2 november 2022 en 8 december 2022 uitdrukkelijk heeft verzocht te worden gehoord. Volgens belanghebbende is zij enkel bij schrijven van 24 november 2022 uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting, terwijl zij een hoorzitting in persoon heeft verzocht.
7.2.
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief aan belanghebbende van 24 november 2022 een uitnodiging was voor het houden van een telefonische hoorzitting en dat in deze brief werd gewaarschuwd dat indien belanghebbende zonder tegenbericht niet zou deelnemen aan de hoorzitting, ervan zal worden uitgegaan dat belanghebbende het niet nodig vindt om gehoord te worden. Belanghebbende heeft niet gereageerd op deze brief en ook niet op het daaropvolgende voorstel per mail van 12 december 2022 met daarin een uitnodiging voor een hoorzitting op 13 december 2022.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van belanghebbende op 8 december 2022 kenbaar heeft gemaakt dat hij niet langs elektronische weg bereikbaar is, maar enkel per post. De rechtbank is daarom van oordeel dat de mail van 12 december 2022 aan de gemachtigde van belanghebbende getuigt van onvoldoende inspanning tot het houden van een hoorzitting met belanghebbende.
7.4.
De rechtbank kan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan dit vormverzuim voorbijgaan, mits belanghebbende daardoor niet is benadeeld. In dit kader stelt de rechtbank vast dat belanghebbende haar bezwaren in beroep alsnog schriftelijk naar voren heeft gebracht. Ook is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om ter zitting haar standpunten verder toe te lichten. Dat belanghebbende daar geen gebruik van heeft gemaakt is haar eigen keuze. De rechtbank gaat daarom aan de schending van de hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak terug te verwijzen naar de heffingsambtenaar. Wel ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat belanghebbende het griffierecht en de in beroep gemaakte proceskosten vergoedt aan belanghebbende.
Toetsingskader van de rechtbank
8. Volgens de wet wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. [1]
Is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd?
9. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van parkeren. Volgens belanghebbende is dat te zien op de foto’s die de heffingsambtenaar aan het dossier heeft gevoegd en waarop personen in de nabijheid te zien zijn die zich richting de auto bewegen. Daarnaast bepleit belanghebbende dat de parkeerapplicatie onvoldoende betrouwbaar is om volgens de regels te betalen. Deze parkeerapplicatie gaf de melding dat betaald parkeren onmogelijk was. Volgens belanghebbende mocht er van deze melding worden uitgegaan.
9.1.
De heffingsambtenaar stelt dat belanghebbende niet te zien is op de foto’s genomen tijdens de parkeercontrole en dat daarom is geconcludeerd dat belanghebbende het voertuig (mogelijk kort) heeft achtergelaten. Volgens de heffingsambtenaar blijkt niet uit de foto’s dat er sprake zou zijn geweest van onmiddellijk in- en uitstappen. Ook is het volgens de heffingsambtenaar niet aannemelijk dat één van de personen op de foto’s rondom de auto belanghebbende is. Daarnaast stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat een foutieve melding van de parkeerapplicatie voor rekening en risico van belanghebbende komt.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat op de foto’s behorende bij het brondocument enkel te zien is dat de auto van belanghebbende stilstaat op een parkeerplaats. Daarnaast merkt de rechtbank op dat uit de foto’s volgt dat naast de auto van belanghebbende een parkeerautomaat staat. Hoewel het in theorie zou kunnen dat de parkeerapplicatie van belanghebbende net op dat moment een storing had, is deze stelling onvoldoende door belanghebbende onderbouwd. Zelfs als de rechtbank belanghebbende volgt ten aanzien van de foutieve melding van de parkeerapplicatie dan heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende onderzoeksplicht. In dit geval had het op de weg van belanghebbende gelegen om parkeerbelasting te voldoen door het betalen via de parkeerautomaat die zich naast de auto bevond.
9.3.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van parkeren, waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is. Omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting in stand blijft.
10.1.
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
10.2.
Daarnaast zal de rechtbank de heffingsambtenaar veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in beroep heeft gemaakt
.Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en de wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dus in totaal € 875,-. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 875 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • gelast dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van M.J.D.I.M. Vinken, griffier, op 28 maart 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening.
2.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ