ECLI:NL:RBZWB:2024:2031

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
02/033169-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring online handelsfraude en oplichting met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan online handelsfraude en oplichting. De verdachte, geboren in 1986, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Geijtenbeek. De zaak werd behandeld op 15 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het aanbieden van goederen via Marktplaats zonder deze daadwerkelijk te leveren, met het oogmerk om zich te bevoordelen. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig en concludeerde dat hij opzettelijk handelde door betalingen te ontvangen zonder de goederen te leveren. De rechtbank legde een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan verschillende benadeelde partijen, die door de verdachte financieel benadeeld waren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/033169-23
vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. M.C. Geijtenbeek, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van
15 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) online handelsfraude, subsidiair ten laste gelegd als verduistering;
2) oplichting, subsidiair ten laste gelegd als verduistering.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide primair ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Ten aanzien van zowel feit 1 primair als feit 2 primair kan niet worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk had zich wederrechtelijk te bevoordelen. Ook ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair moet vrijspraak volgen, aangezien vanwege de geldende koopovereenkomsten niet kan worden vastgesteld dat de gelden toebehoorden aan een ander en ook geen sprake is van wederrechtelijk toe-eigenen door verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Aan verdachte is onder feit 1 online handelsfraude als bedoeld in artikel 326e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten laste gelegd. Daarvan is, voor zover hier van belang en kort gezegd, sprake als verdachte een beroep of gewoonte maakt van het via het internet verkopen van goederen of diensten tegen betaling met het oogmerk om zonder volledige levering van die goederen de betaling te ontvangen.
Volgens de Memorie van Toelichting is in artikel 326e Sr strafbaar gesteld wat in de rechtspraak wel wordt aangeduid als de moedwillige wanprestatie. De strafbaarheid treedt in als nadeel kan ontstaan. Het oogmerk van de verkoper om niet of volledig te leveren en zichzelf of een ander van de betaling te verzekeren staat centraal. Overigens is strikt genomen van verkoop pas sprake na levering en dat laatste is nu juist wat de dader beoogt niet te doen. In de Memorie van Toelichting spreekt de regering (dan ook) van het aanbieden van goederen of diensten. Het bij herhaling aanbieden van goederen of diensten zonder de intentie om deze daadwerkelijk te leveren is met dit artikel strafbaar geworden.
Van oogmerk in de hier bedoelde zin is sprake als verdachte goederen aanbiedt terwijl hij weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat hij niet zal leveren. Daarvan kan ook sprake zijn als een ondernemer gewoonlijk goederen aanbiedt en blijft aanbieden met de bedoeling om de betaling te ontvangen terwijl hij weet (in bovenbedoelde zin) dat hij niet kan leveren.
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met behulp van de website Marktplaats goederen, waaronder Fitbits, fietscomputers, speakers, E-readers en sporthorloges heeft aangeboden in de periode van 10 mei 2019 tot en met 18 april 2020.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wel degelijk goederen wilde leveren tegen betaling, maar dat hij de aangeboden goederen eerst via een andere website probeerde te kopen om deze daarna via Marktplaats door te verkopen. Op een zeker moment is deze constructie hem boven het hoofd gegroeid en is hij het overzicht verloren. Daarmee kan, aldus de verdediging, niet worden bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad om goederen te verkopen zonder deze te willen leveren.
De rechtbank acht de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring niet geloofwaardig en legt deze naast zich neer. Verdachte heeft bij de politie anders verklaard en komt ruim twee jaar daarna pas met deze verklaring. Bovendien bevat het onderzoek naar zijn bankrekeningen hiervoor geen aanknopingspunten, zoals veelvuldige betalingen aan anderen in het kader van aankopen van goederen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet ook op de hoge frequentie waarmee hij handelde, moet hebben geweten dat hij bestellingen niet zou leveren. Nu met handelsfraude in de zin van artikel 326e Sr strafbaar is gesteld dat verdachte goederen aanbiedt met de bedoeling om de betaling te ontvangen terwijl hij weet dat hij die goederen niet kan leveren, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan handelsfraude, zoals ten laste is gelegd onder feit 1 primair.
Feit 2
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich ook voor 1 maart 2019, de datum waarop artikel 326e Sr in werking is getreden, schuldig heeft gemaakt aan het te koop aanbieden op Marktplaats van allerlei goederen, zonder deze na betaling daarvoor daadwerkelijk te leveren. Dit was in de periode van 31 december 2018 tot en met 12 februari 2019.
De rechtbank acht, overeenkomstig haar overwegingen onder feit 1, ook ten aanzien van deze aangeboden goederen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad betalingen voor deze goederen te ontvangen zonder deze goederen te willen leveren. Verdachte heeft zich daarbij voorgedaan als bonafide verkoper en kopers weten te bewegen hem te betalen door hen te vertellen dat de goederen na betaling zouden worden opgestuurd. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat de aangevers door het gebruik van een valse naam door verdachte zijn bewogen tot betaling, is dit wel het geval bij zijn gebruik van een vals adres. Hiermee heeft verdachte bij de aangevers het vertrouwen gewekt dat zij te maken hadden met een bonafide verkoper. Hetzelfde geldt voor de smoesjes die hij verzon nadat door de aangevers was betaald, om te doen alsof er nog geleverd zou worden. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van oplichting, zoals ten laste is gelegd onder feit 2 primair.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 10 mei 2019 tot en met 18 april 2020 te Goes, een gewoonte heeft gemaakt van het door middel van een geautomatiseerd werk via Marktplaats verkopen van goederen, onder meer Fitbits, fietscomputers, speakers, E-readers, (sport)horloges, tegen betaling, met het oogmerk om zonder volledige levering zich van de betaling van die goederen te verzekeren;
2.
in de periode van 31 december 2018 tot en met 12 februari 2019 te Goes, meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] , [benadeelde 2] ,
[benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten hoeveelheden geld (in totaal €633), door zich op Marktplaats voor te doen als bonafide verkoper van goederen en vervolgens voornoemde personen de goederen te laten betalen (middels een tikkie) en te vertellen dat het goed zou worden opgestuurd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast een taakstraf van 180 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Artikel 63 Sr is van toepassing. Verzocht wordt een taakstraf op te leggen van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewoonte maken van online handelsfraude en aan oplichting door op Marktplaats goederen te koop aan te bieden, die hij - na ontvangst van de betaling door de slachtoffers - niet leverde. Verdachte heeft kennelijk enkel met het oog op persoonlijk gewin gehandeld en heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het door de slachtoffers in hem gestelde vertrouwen. Door de handelswijze van verdachte is een groot aantal slachtoffers financieel benadeeld. Daarnaast wordt door dit soort feiten ook het algemene vertrouwen dat de maatschappij in online handel heeft, aangetast.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij vaker is veroordeeld maar niet voor soortgelijke feiten. Artikel 63 Sr is van toepassing.
In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
Verdachte is op 8 oktober 2021 voor het eerst door de politie verhoord in deze zaak. Het vonnis had gelet daarop gereed moeten zijn in oktober 2023. Daarmee is de redelijke termijn met vijf maanden overschreden. De rechtbank zal aan de overschrijding van de redelijke termijn consequenties verbinden, in die zin dat de rechtbank compensatie zal toepassen door middel van strafvermindering.
Ter zitting is gebleken dat de financiële situatie van verdachte nog steeds zorgelijk is. Dat maakt dat de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden nodig acht om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 180 uur passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

[benadeelde 8]
De benadeelde partij [benadeelde 8] vordert een schadevergoeding van € 119,- voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 119,- aan materiële schade is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 9]
De benadeelde partij [benadeelde 9] vordert een schadevergoeding van € 200,40 voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 65,- aan materiële schade.
Deze schade is door de verdediging niet betwist en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en gelet op het feit dat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[benadeelde 10]
De benadeelde partij [benadeelde 10] vordert een schadevergoeding van € 163,25 voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 163,25 aan materiële schade is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 11]
De benadeelde partij [benadeelde 11] vordert een schadevergoeding van € 106,50 voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2019 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 106,50 aan materiële schade is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 12]
De benadeelde partij [benadeelde 12] vordert een schadevergoeding van € 80,- voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 80,- aan materiële schade is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 13]
De benadeelde partij [benadeelde 13] vordert een schadevergoeding van € 187,50 voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2020 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 125,- aan materiële schade.
Deze schade is door de verdediging niet betwist en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en gelet op het feit dat deze schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[benadeelde 14]
De benadeelde partij [benadeelde 14] vordert een schadevergoeding van € 226,50 voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 226,50 aan materiële schade is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 15]
De benadeelde partij [benadeelde 15] vordert een schadevergoeding van € 166,50 voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2020 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 166,50 aan materiële schade is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 16]
De benadeelde partij [benadeelde 16] vordert een schadevergoeding van € 128,25 voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2019 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 128,25 aan materiële schade is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 17]
De benadeelde partij [benadeelde 17] vordert een schadevergoeding van € 195,- voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2019 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 195,- aan materiële schade is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 106,50 voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2019 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 106,50 aan materiële schade is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 90,- voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2019 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 90,- aan materiële schade is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 326 en 326e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:een gewoonte maken van het door middel van een geautomatiseerd werk verkopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige levering zich van de betaling van die goederen te verzekeren;
feit 2 primair:oplichting, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 (negentig) dagen;
Benadeelde partijen
[benadeelde 8]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 8] van € 119,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 8] (feit 1), € 119,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 9]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 9] van € 65,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 9] (feit 1), € 65,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 10]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 10] van € 163,25 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 10] (feit 1), € 163,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
4 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 3 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 11]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 11] van € 106,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 11] (feit 1), € 106,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 12]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 12] van € 80,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 12] (feit 1), € 80,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 13]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 13] van € 125,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 13] (feit 1), € 125,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 14]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 14] van € 226,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 14] (feit 1), € 226,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 15]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 15] van € 166,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 15] (feit 1), € 166,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 3 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 16]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 16] van
€ 128,25 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 16] (feit 1), € 128,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
15 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 17]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 17] van € 195,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 17] (feit 1), € 195,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 3 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 106,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1] (feit 2), € 106,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 90,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2] (feit 2), € 90,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. L.H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2024.
Mr. De Jong is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.