ECLI:NL:RBZWB:2024:2029

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
02/317640-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting, mishandeling en huisvredebreuk met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 27 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 november 2023 brand heeft gesticht in een appartementencomplex voor senioren, mishandeling heeft gepleegd en huisvredebreuk heeft begaan. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B.W.C. van Geet. Tijdens de zitting op 13 maart 2024 hebben de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en verwierp het verweer van de verdediging. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van het complex ontstond. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van een 87-jarige man en het wederrechtelijk binnendringen van diens woning. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van het voorarrest, en kende een schadevergoeding van € 5.000,- toe aan de benadeelde partij, die als gevolg van de gedragingen van de verdachte psychische en lichamelijke schade had geleden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden en geen inzicht had gegeven in zijn beweegredenen, wat meegewogen werd in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/317640-23
vonnis van de meervoudige kamer van 27 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Nieuwegein,
raadsvrouw mr. B.W.C. van Geet, advocaat te Tilburg .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. J. Verschuren en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:opzettelijk brand heeft gesticht in een woning in een appartementencomplex voor
senioren;
feit 2:[slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 3:zonder toestemming de woning van [slachtoffer] is binnengedrongen.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de dagvaarding voor wat betreft feit 2 partieel nietig te verklaren. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat de tenlastelegging onvoldoende concreet en feitelijk is, nu uit de tekst daarvan niet blijkt welk specifiek verwijt verdachte wordt gemaakt. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte bij twee aanvaringen met [slachtoffer] betrokken is geweest. Voor de verdediging is het onvoldoende duidelijk welke van deze aanvaringen verdachte wordt verweten.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging, indien deze in zijn geheel en in samenhang met het dossier wordt gelezen, voldoende feitelijk en duidelijk is. Volgens de officier van justitie dient het verweer dan ook te worden verworpen.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbankDe rechtbank stelt voorop dat krachtens artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de tenlastelegging een zodanige opgave van het feit dient te zijn dat, in combinatie met het onderliggende dossier, voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte uit de tekst van het onder 2 ten laste gelegde, in samenhang bezien met het onderliggende dossier, concreet kon opmaken waartegen hij zich moest verdedigen. De tekst van de tenlastelegging strookt met en is gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer] over zijn eerste confrontatie met verdachte, hetgeen voor verdachte kenbaar moet zijn. De rechtbank acht de dagvaarding op dit punt daarom voldoende duidelijk, zodat deze voldoet aan de daaraan in artikel 261 Sv gestelde eisen. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
De dagvaarding is geldig ten aanzien van alle feiten.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Over feit 1 stelt zij dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de woning van [slachtoffer] , waardoor zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar te duchten was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht. Verdachte heeft bij de woning van [slachtoffer] aangeklopt om hem uit de woning te halen omdat hij rook zag. Verdachte kan zich verder vanwege zijn epilepsie niet herinneren waarom hij bij het appartementencomplex aanwezig was. Ook dient vrijspraak te volgen voor feit 2, nu het bewijs alleen is gestoeld op de verklaring van [slachtoffer] en er geen steunbewijs is voor die verklaring. Het dossier bevat weliswaar foto’s van verwondingen, maar het valt niet vast te stellen dat deze verwondingen zijn ontstaan door toedoen van verdachte. Het is ook niet duidelijk wanneer die foto’s zijn gemaakt. Tot slot dient vrijspraak te volgen voor feit 3. Verdachte heeft gehandeld uit noodzaak en met de beste bedoelingen. Hij wilde de brand juist blussen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de brand in de woonkamer van [slachtoffer] opzettelijk is gesticht, terwijl verdachte de enige persoon was die zich in de woonkamer van [slachtoffer] bevond op het moment dat de brand is ontstaan. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de woning van [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank was hierbij zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar te duchten.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.
Feit 3
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de woning van [slachtoffer] wederrechtelijk is binnengedrongen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 29 november 2023 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (in een wooncomplex voor senioren) gelegen aan de [adres] door open vuur in aanraking te brengen met een stoel ten gevolge waarvan brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en omliggende woningen en levensgevaar voor de bewoner van die woning en bewoners van de omliggende woningen te duchten was;
2
op 29 november 2023 te [plaats] , [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val kwam en vervolgens op die [slachtoffer] te springen en die [slachtoffer] tegen zijn lichaam te slaan;
3
op 29 november 2023 te [plaats] in de woning, gelegen aan de [adres] ,
bij een ander, te weten bij [slachtoffer] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 3 jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is een
first offenderen heeft een vaste baan. Ook onderhoudt hij zijn twee kinderen en ondersteunt hij zijn ouders financieel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 29 november 2023 schuldig gemaakt aan brandstichting, mishandeling en huisvredebreuk. Verdachte is rond tien uur ‘s avonds het appartementencomplex aan de [slachtoffer] in [plaats] binnengegaan en heeft daar bij één van de bewoners aangebeld. Deze bewoner heeft de deur opengedaan maar na het zien van verdachte gelijk weer dichtgedaan. Kort hierna heeft hij bij [slachtoffer] aangeklopt. Nadat [slachtoffer] de deur had opengedaan, is verdachte zijn woning binnengedrongen. In de hal van de woning heeft hij [slachtoffer] op de grond geduwd, is hij bovenop hem gesprongen en heeft hij hem meerdere keren tegen zijn lichaam geslagen. Verdachte is daarna naar de woonkamer gelopen, heeft de deur tussen de hal en de woonkamer dicht gedaan en vervolgens in de woonkamer op vier verschillende plekken brand gesticht. Verschillende medebewoners hebben [slachtoffer] om hulp horen roepen en nog geprobeerd de deur naar de woonkamer open te krijgen maar dat lukte niet. Toen het brandalarm afging en de vlammen zichtbaar waren, zijn de politie en de brandweer gealarmeerd. Hierdoor is de brand niet overgeslagen naar de aangrenzende woningen en zijn er geen slachtoffers gevallen.
Dit zijn ernstige strafbare feiten. Verdachte is met fysiek geweld de woning van een 87-jarige kwetsbare man binnengedrongen en heeft daar vervolgens brand gesticht. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich vertrouwd een veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft door zo te handelen dit gevoel op ernstige wijze aangetast. Het is aan alerte medebewoners en kordaat handelen van de brandweer te danken dat tijdig een melding is gedaan van de brand en dat het vuur vervolgens door de brandweer kon worden geblust voordat het kon overslaan naar de daarboven en omliggende woningen. De brandstichting vond plaats in een appartementencomplex waar veel oudere mensen woonachtig waren die minder goed ter been zijn. Als de brand was overgeslagen naar de daarboven en omliggende woningen, was dit levensgevaarlijk geweest voor de bewoners. Dat de gevolgen in dit geval beperkt zijn gebleven tot met name materiële schade, is niet aan verdachte te danken.
De hele situatie is voor [slachtoffer] zeer intimiderend en beangstigend geweest. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt dat hij nog steeds wordt herinnerd aan wat hij die avond heeft meegemaakt. Hij is al zijn spullen kwijtgeraakt, waaronder foto’s van zijn overleden vrouw en haar lievelingsvaas waarin hij elke week een bloemetje zette. Hij voelt zich nog altijd erg onveilig, zowel thuis als op straat, en heeft last van nachtmerries en flashbacks. Ook is hij nog steeds bang voor verdachte; zo bang dat hij de rechtbank heeft gevraagd om een contactverbod jegens hem aan verdachte op te leggen. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij dit heeft aangericht.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wat betreft de hoogte van deze op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt verder de proceshouding van verdachte in zijn nadeel mee. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en geen inzicht gegeven in zijn beweegredenen. Ook ter zitting heeft hij geen schuldbewustzijn getoond. Sterker nog, hij heeft de schuld in de schoenen van het slachtoffer willen schuiven.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van drie jaar met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een contactverbod met [slachtoffer] op te leggen, gelet op de duur van de opgelegde gevangenisstraf en het feit dat zij elkaar niet kennen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.213,04, waarvan € 1.213,04 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde vergoeding voor materiële schade bestaat uit gederfde inkomsten van de zoon en schoondochter van verdachte. Deze is gevorderd als verplaatste schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schadeVerplaatste schade komt alleen voor vergoeding in aanmerking als de benadeelde partij deze schade had kunnen vorderen als hij die zelf zou hebben geleden. Dat, zoals de benadeelde partij heeft toegelicht, de dochter en schoonzoon van [slachtoffer] hem hulp hebben moeten bieden, oordeelt de rechtbank begrijpelijk en redelijk. De tijd die gemoeid is met die hulp en de gederfde inkomsten als gevolg daarvan, vormen gelet op het voorgaande evenwel niet zonder meer verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek. Nu de verdediging deze post ook gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat meer inlichtingen en nader debat nodig zijn om te kunnen beoordelen of, en in hoeverre, dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen en het voeren van een nader debat over deze schadepost leveren naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het deel van de vordering dat ziet op de verplaatste schade niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat hij als gevolg van de gedragingen van verdachte nadelige psychische en lichamelijke gevolgen heeft ondervonden. Hij had diverse zwellingen en schaafwonden. Hij voelt zich nog altijd erg onveilig en angstig, kampt met slaapproblemen en heeft last van herbelevingen. Hij is gediagnostiseerd met een posttraumatische stressstoornis, waarvoor hij EMDR-behandelingen heeft gehad. Dit is ook niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat het voornoemde lichamelijke letsel zonder meer een grondslag vormt voor de toewijzing van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding. Voorts is de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard en ernst van de normschendingen en de gestelde en niet weersproken psychische gevolgen sprake is van een aantasting in de persoon die recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde en voorts gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,- billijk.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 138, 157 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 2:mishandeling;
feit 3:in de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en
mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 maart 2024.