Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
vonnis d.d. 6 maart 2024
[eiser] ,
het verdere verloop van de procedure
de beoordeling van de zaak
Artikel 8: Provisieregeling makelaardij
Artikel 8B Provisieregeling tijdens vakantie of verlof
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak vordert de werkneemster, die als makelaar in loondienst heeft gewerkt bij een besloten vennootschap van haar broer, betaling van achterstallige provisie na de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst eindigde op 31 oktober 2023, na opzegging door de werkgever met toestemming van het UWV. De werkneemster stelt dat zij recht heeft op een provisie van € 101.681, die voortvloeit uit een in 2008 overeengekomen arbeidsvoorwaardenregeling. De werkgever betwist dat de provisieregeling ooit is uitgevoerd en stelt dat er geen recht op provisie bestaat omdat de werkneemster nooit aanspraak heeft gemaakt op deze regeling.
De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet eenzijdig de arbeidsvoorwaarden kan wijzigen en dat er geen stilzwijgende aanvaarding van de wijziging door de werkneemster is. De rechter concludeert dat het beroep op rechtsverwerking faalt, omdat alleen tijdsverloop niet voldoende is om de aanspraak van de werkneemster te ontzeggen. De kantonrechter beveelt partijen om samen vast te stellen welke aanspraken de werkneemster heeft op basis van de arbeidsvoorwaardenregeling en welke percentages aan omzet meetellen voor de berekening van de provisie. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling op 5 juni 2024.