ECLI:NL:RBZWB:2024:2005

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
02-238740-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met recidive en financiële motieven

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2024, is de verdachte vrijgesproken van de handel in hard- en softdrugs, maar veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van deze middelen. De verdachte, geboren in 1985 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, had 66 gram MDMA, 544,79 gram amfetamine, 12 kilo hennep en 295 gram hasj in zijn bezit. Tijdens de zitting op 12 maart 2024 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de handel in deze hoeveelheden drugs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar de verdediging pleitte voor een gedeeltelijk voorwaardelijke straf vanwege persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder financiële problemen en recidive. De rechtbank heeft uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-238740-23
vonnis van de meervoudige kamer van 26 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D. Colak, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft gehandeld in 66 gram MDMA, 544,79 gram amfetamine, 12 kilo hennep en 295 gram Hasj dan wel dat hij dit opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde hoeveelheden hard- en softdrugs
opzettelijk aanwezigheeft gehad. Nu naar de handel in die hoeveelheden hard- en softdrugs verder geen onderzoek is gedaan, moet verdachte van deze onderdelen worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het eens met het standpunt van de officier van justitie wat betreft de bewezenverklaring van de feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring feit 1 en feit 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, zaakregistratienummer PL2000-2023110059, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 362.
Aangezien verdachte voor het aanwezig hebben van de hoeveelheden hard- en softdrugs onder feit 1 en feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1 en 2:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van d.d. 12 maart 2024;
- het proces-verbaal van doorzoeking met fotobijlagen d.d.19 september 2023, inhoudende het doorzoeken en aantreffen van hard- en softdrugs (pagina 78);
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 september 2024, inhoudende een aanvulling op het proces-verbaal van doorzoeking (pagina 82);
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 september 2023, inhoudende aanpassing van de hoeveelheid aangetroffen harddrugs (pagina 164);
- het proces-verbaal van 19 september 2023 met fotoblad, inhoudende het indicatief testen van de aangetroffen stoffen (pagina 104);
- het proces-verbaal van 11 oktober 2023 met rapportages NFI, inhoudende de testuitslagen van de aangetroffen stoffen (pagina 107);
- het rapport van het NFI van 11 oktober 2023, inhoudende de testuitslagen van de aangetroffen stoffen (pagina 109);
- het rapport van het NFI van 11 oktober 2023, inhoudende de testuitslagen van de aangetroffen stoffen (pagina 110).
Partiële vrijspraak feit 1 en feit 2
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk 66 gram MDMA, 544,79 gram amfetamine, 12 kilo hennep en 295 gram Hasj heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 19 september 2023 te Roosendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad 66 gram MDMA en ongeveer 544,79 gram amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2
op 19 september 2023 te Roosendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad 12 kilo hennep en 295 gram Hasj, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. Zij baseert zich hierbij op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte een gevangenisstraf van twaalf maanden op te leggen waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd twee jaar. Dit in verband met de volgende persoonlijke omstandigheden: verdachte is zijn woning kwijt geraakt; hij is alleenstaand; hij heeft geen werk; hij heeft financiële problemen en hij is altijd mantelzorger voor zijn moeder geweest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van diverse soorten hard- en softdrugs.. Verdachte heeft door zijn handelingen bijgedragen aan de handel in en het gebruik van hard- en softdrugs. Hard- en softdrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik van dergelijke verdovende middelen leidt tot veel criminaliteit en overlast, mede gezien de grote financiële belangen die met de handel in verdovende middelen gemoeid zijn, waar geweld niet geschuwd wordt. Verdachte heeft bij deze gevolgen niet stilgestaan en enkel gehandeld vanuit financieel gewin.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij een strafblad heeft van acht pagina’s en dat daaruit is gebleken dat hij in het verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten zodat er sprake is van recidive.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de door de raadsman op zitting aangehaalde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte op zitting bekend heeft dat hij wist dat de hard- en softdrugs in zijn woning aanwezig waren en daarmee gedeeltelijk zijn verantwoordelijkheid heeft genomen.
Straf
De rechtbank neemt bij de strafoplegging de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt.. Voor het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 500 tot 1000 gram harddrugs is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. En voor het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 10.000 – 25.000 gram softdrugs is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Daarbij is nog geen rekening gehouden met de recidive.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden moet worden opgelegd. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om een deel daarvan, te weten drie maanden, voorwaardelijk op te leggen. Zij zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. Hiermee wordt beoogd verdachte een stok achter de deur te geven om hem ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen voor financieel gewin.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten opleveren:
Feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. M.M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 maart 2024.
De griffier en rechter mr. C.H.W.M. Sterk zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.