In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 18-jarige leeftijd ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een 13-jarig slachtoffer. De verdachte heeft op 22 en 23 mei 2021 in Tilburg en Hilvarenbeek meermalen de billen en borsten van het slachtoffer betast en met haar gezoend. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 12 maart 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie achtte het primair ten laste gelegde, aanranding, bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er geen dwang was en dat de verdachte zich niet goed kon herinneren wat er was gebeurd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde, maar heeft wel geoordeeld dat de handelingen van de verdachte aan te merken zijn als ontuchtig, gezien het grote leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met het reclasseringsadvies, waaruit bleek dat de verdachte geestelijk functioneert op een lagere leeftijd dan zijn kalenderleeftijd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank geconstateerd dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere taakstraf afgewezen, omdat het bewezenverklaarde feit niet binnen de proeftijd was gepleegd.