ECLI:NL:RBZWB:2024:200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_11064
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die door de minister uiterlijk op 1 juni 2023 moest worden beslist, maar deze beslissing is uitgebleven. Eiseres heeft daarom beroep ingesteld, wat door de rechtbank als kennelijk gegrond wordt beschouwd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om zonder zitting uitspraak te doen.

De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en legt de minister op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank benadrukt dat de minister in eerdere procedures al had aangegeven dat de aanvraag buiten de gefaseerde werkwijze behandeld zou worden, maar desondanks is er geen tijdige beslissing genomen.

Eiseres krijgt gelijk in deze zaak, en de rechtbank bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- en proceskosten van € 437,50 aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 4 april 2023 in het beroep met zaaknummer BRE 23/1184 (ECLI:NL:RBZWB:2023:2324). In die uitspraak staat dat de minister uiterlijk 1 juni 2023 moet beslissen op de aanvraag van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat de minister dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is, in een geval als het onderhavige, waarin de bestuursrechter een termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit, niet vereist dat nog een ingebrekestelling wordt gestuurd voordat beroep wordt ingesteld. [2]
4. De minister heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit genomen op de aanvraag van eiseres. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn wordt aan de minister opgelegd?
5. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5.1.
In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. In het verweerschrift van 12 december 2023 heeft de minister erkend dat de beslistermijn is overschreden. De reden hiervoor is onder andere de grote drukte bij de minister vanwege de vele Woo-verzoeken in COVID-19-gerelateerde zaken en toezeggingen in andere juridische procedures. Hierdoor loopt de afhandeling van andere verzoeken vertraging op. Ook kampt de minister met personeelstekort. Het verzoek van eisers was in eerste instantie in behandeling genomen via de gefaseerde aanpak. Na de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt het verzoek buiten de gefaseerde werkwijze behandeld. De minister verwacht dat het besluit eind januari 2024 genomen kan worden, waarna - na de zienswijze fase - in maart 2024 de feitelijke verstrekking kan plaatsvinden.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. De rechtbank merkt op dat de minister in het eerste beroep al had aangegeven de aanvraag van eiseres buiten de gefaseerde werkwijze in behandeling te nemen en gemotiveerd had gevraagd om een termijn tot 1 juni 2023. De rechtbank betreurt het dat het de minister niet is gelukt om tijdig een besluit te nemen. Gelet op de inmiddels verstreken tijd sinds 1 juni 2023 ziet de rechtbank geen reden om een langere termijn dan twee weken op te leggen.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van het landelijk beleid een lagere dwangsom, zoals verzocht door de minister, op te leggen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister de onder 5.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 15 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.