Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het helen van sieraden, munten, horloges en brieven, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 2.055 gram hennep. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, ondanks enkele vormverzuimen, geldig was en dat de verdachte voldoende duidelijk was over de beschuldigingen.
De rechtbank achtte de heling wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de bevindingen van de politie. De verdachte had de goederen kort voor de doorzoeking ontvangen en was zich ervan bewust dat deze mogelijk niet legaal waren. Ook het bezit van hennep werd bewezen, waarbij de rechtbank opmerkte dat de verdachte de hennep mogelijk voor eigen gebruik wilde gebruiken, maar dat het ook kon worden doorverkocht.
De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor woninginbraken en zijn inspanningen om zijn leven te verbeteren. Desondanks werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden moest ondergaan. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van heling en drugsbezit op de samenleving.