ECLI:NL:RBZWB:2024:1995

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
C/02/406971 / HA ZA 23-111
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Bosters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht betreffende de status van een pad als openbare weg

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [Eiseres] vorderde een verklaring voor recht dat een pad op het perceel van de gedaagden moet worden aangemerkt als een openbare weg, en dat de gedaagden verplicht zijn om dit pad weer toegankelijk te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het pad, dat door wandelaars en fietsers werd gebruikt, voldoet aan de criteria van een openbare weg volgens artikel 4 van de Wegenwet. De rechtbank oordeelde dat het pad gedurende dertig jaar toegankelijk is geweest voor eenieder, en dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door het pad af te sluiten. Echter, de rechtbank heeft de vordering tot herstel van het pad afgewezen, omdat [eiseres] onvoldoende belang heeft aangetoond bij het gebruik van het pad. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de toegankelijkheid van wegen en de rechten van omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/406971 / HA ZA 23-111
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. T. Kroes te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
2. [gedaagde 2],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. M. Holland te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het tussenvonnis van 28 juni 2023,
­ de akte inbreng nadere productie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
­ de mondelinge behandeling van 11 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
­ de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door de beide advocaten voorgedragen en overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend [gemeente] [perceel 1] . Zij woont daar sinds 1997.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in 2019 eigenaar geworden van de woning aan de [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend [gemeente] [perceel 2] .
2.3.
De [weg 1] is met de auto toegankelijk vanaf de [weg 2] maar is een doodlopende weg. De [weg 1] heeft een noordelijke tak, gelegen ten noorden van de percelen [perceel 3] , [perceel 4] , [perceel 5] en [perceel 1] en een zuidelijke tak, gelegen ten zuiden van de percelen [perceel 6] , [perceel 7] , [perceel 8] en [perceel 9] . Vanaf het einde van de zuidelijke tak loopt een voetpad naar de [straat] .
[afbeelding geanonimiseerd]

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht te verklaren dat het pad althans het ingetekende gedeelte van het erf van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zoals aangegeven op de kaart van het kadastrale veldwerk die als productie 8 bij de dagvaarding in het geding is gebracht, dient te worden aangemerkt als openbare weg in de zin van artikel 4 van de Wegenwet,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om binnen 30 dagen na het te wijzen vonnis de op de bewuste strook grond, als weergegeven in productie 8 bij de dagvaarding, aangebrachte zaken, werken en beplantingen van die strook grond te verwijderen en verwijderd te houden, althans voormelde strook grond vrij te houden van blokkades en belemmeringen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen,
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na dagtekening van het te wijzen vonnis.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het pad een openbare weg is in de zin van artikel 4 van de Wegenwet. Het afsluiten van deze openbare weg door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is in strijd met de wet- en regelgeving omtrent openbare wegen en is aan te merken als een onrechtmatige handeling tegenover [eiseres] en/of derden.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Openbare weg
4.1.
[eiseres] heeft onderstaande kadastrale kaart als productie 8 in het geding gebracht.
[afbeelding geanonimiseerd]
Hoewel het hierop ingetekende pad loopt over zowel het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als het perceel van de eigenaren van de [adres 3] , heeft de onderhavige vordering alleen betrekking op het deel van het pad dat loopt over het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen zich op het standpunt dat [eiseres] geen belang heeft bij haar vordering omdat toewijzing van de vordering geen effect heeft. [eiseres] zou zich dan immers nog steeds niet over het pad naar de [weg 2] kunnen begeven, omdat de doorgang wordt geblokkeerd door de eigenaren van de [adres 3] . Dit verweer slaagt niet. [eiseres] heeft ter zitting aangevoerd dat de eigenaren van de [adres 3] geen bezwaar hebben tegen het gebruik van het pad. Zij hebben toegezegd dat zij het pad weer toegankelijk zullen maken indien de rechtbank in deze procedure beslist dat het een openbaar pad is. [eiseres] heeft daarom alleen een vordering ingesteld ten aanzien van het deel van het pad dat loopt over het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Nu deze stelling niet gemotiveerd is betwist, gaat de rechtbank uit van de juistheid daarvan. De omstandigheid dat de vordering alleen is ingesteld ten aanzien van het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] brengt in het licht van voornoemde stelling niet met zich dat [eiseres] geen belang heeft bij de vordering.
4.2.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of er sprake is van een weg. In artikel 1 van de Wegenwet is bepaald dat onder een weg ook een voetpad kan worden verstaan. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] betwisten dat er sprake is van een pad. Volgens hen is het hun erf dat ontsluit op de openbare weg [weg 1] . Het erf is niet ingericht als een pad nu het niet in een bepaalde richting loopt.
4.3.
De rechtbank is met [eiseres] van oordeel dat een weg zich ook op een erf kan bevinden. Dat het niet is ingericht als pad, rechtvaardigt niet de conclusie dat het geen weg kan zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat er in het verleden wandelaars en fietsers van de [weg 2] naar de [weg 1] (en omgekeerd) zijn gegaan via het erf van (de rechtsvoorgangers van) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van een weg.
4.4.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of het een openbare weg betreft. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 4 van de Wegenwet. [eiseres] beroept zich op één van de in het artikel genoemde criteria voor een openbare weg, te weten dat de weg na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van de wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest. Ter onderbouwing van haar stelling beroept zij zich onder meer op verklaringen van omwonenden.
4.5.
Hoewel [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet betwisten dat het pad werd gebruikt door wandelaars en fietsers, betwisten zij wel dat het pad voor een ieder toegankelijk was. Volgens hen werd het pad alleen gebruikt door bestemmingsverkeer. De [weg 1] is een doodlopende straat, behoudens het vanaf de zuidelijke tak doorlopende voetpad. Verkeer dat vanaf de [weg 2] de [weg 1] ingaat is dan ook naar haar aard bestemmingsverkeer. Het pad vervult geen functie ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en het dient geen grote onbepaalde publieksgroep.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen die [eiseres] in het geding heeft gebracht, kan worden afgeleid dat het pad niet alleen werd gebruikt door bewoners van de [weg 1] maar ook door omwonenden woonachtig in straten in de buurt van de [weg 1] niet zijnde bestemmingsverkeer. Het pad was voor iedereen toegankelijk. Ter zitting is vast komen te staan dat er tot enkele jaren geleden een straatnaambord ‘ [weg 1] ’ stond aan het begin van het pad ter hoogte van de [weg 2] . Het pad was daarmee ook naar uiterlijke kenmerken ingericht als een openbare weg. Uit de verklaringen die [eiseres] in het geding heeft gebracht kan tenslotte worden afgeleid dat het pad gedurende ten minste 30 achtereenvolgende jaren toegankelijk was.
4.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich nog beroepen op de uitzondering die is genoemd in het tweede lid van artikel 4 van de Wegenwet. Hierin is bepaald dat er geen sprake is van een openbare weg wanneer er – binnen die 30 jaar – gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse kenbaar is gemaakt dat de weg slechts ‘ter bede’ voor een ieder toegankelijk was. Ingevolge lid 3 kan dit kenbaar worden gemaakt door het stellen van opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en soortgelijke, of door andere kentekenen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen zich op het standpunt dat er een bordje met de tekst ‘verboden toegang’ heeft gehangen bij de ingang van het pad vanaf de [weg 1] . Dit bordje is onlangs door werklieden in verroeste staat aangetroffen in de bosjes in de tuin van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiseres] heeft echter gemotiveerd betwist dat dit bordje ooit aan het begin van het pad heeft gehangen. Dat het bordje er heeft gehangen volgt ook niet uit de verklaringen die [eiseres] in het geding heeft gebracht. Gelet op dit verweer ligt het op de weg van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om hun stelling te bewijzen. Zij hebben hiertoe echter geen bewijsaanbod gedaan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben enkel aangeboden om henzelf en de werklieden als getuigen te laten horen. Zij zouden kunnen verklaren dat het bordje is gevonden in de tuin van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Dat dit bordje is gevonden wordt echter niet betwist door [eiseres] . Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en/of de werklieden ook kunnen verklaren over de periode dat het bordje voor iedereen zichtbaar is geweest en gedurende welke periode dit dan het geval zou zijn geweest. Aan nadere bewijslevering wordt daarom niet toegekomen zodat het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op dit punt niet slaagt.
4.8.
De conclusie is dan ook dat er sprake is van een openbare weg over het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de wijze waarop het pad is ingetekend op de kadastrale kaart zoals hiervoor weergegeven onder 4.1. De gevorderde verklaring voor recht dat dat ingetekende pad voor zover dat over het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] loopt dient te worden aangemerkt als openbare weg zal dan ook worden toegewezen.
Het weer toegankelijk maken van het pad
4.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onrechtmatig gehandeld jegens (onder meer) [eiseres] door het openbare pad af te sluiten, aldus [eiseres] . [eiseres] wenst dat deze onrechtmatige afsluiting ongedaan wordt gemaakt. Zij vordert – kort gezegd – dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het pad over hun perceel weer voor iedereen toegankelijk moeten maken. Zij wil via het pad naar de [weg 2] (en omgekeerd) kunnen lopen. Voor een rechtsvordering dient echter voldoende belang te bestaan. Anders dan bij de beoordeling of er sprake is van een openbare weg, dient [eiseres] een individueel belang te stellen bij het kunnen gebruiken van het pad over het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] maar dit heeft zij niet gedaan. [eiseres] heeft alleen aangevoerd dat zij het pad wil kunnen gebruiken omdat het een openbare weg betreft en zij daartoe dus een recht heeft. Dit is echter onvoldoende om tot toewijzing van dit deel van de vordering te kunnen komen. Uit de kadastrale kaart volgt dat de woning van [eiseres] grenst aan een deel van de [weg 1] dat leidt naar de [weg 2] . Zij is niet afhankelijk van het pad over het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om de [weg 2] te kunnen bereiken. Zo heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling verklaard bijvoorbeeld geen gebruik te hebben gemaakt van het pad om haar kliko aan de [weg 2] te plaatsen. Het pad ligt zelfs verder van haar eigen huis af dan de doorgaande weg [weg 1] . De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen wegens gebrek aan belang.
Conclusie en proceskosten
4.10.
Resumerend betekent het voorgaande dat op basis van de vorderingen enerzijds voor recht wordt verklaard dat het onder rov. 4.1 ingetekende pad over het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moet worden aangemerkt als openbare weg. Daarbij merkt de rechtbank op dat in het licht van hetgeen onder rov. 4.1 is uiteengezet geen uitspraak wordt gedaan over het deel van het pad dat loopt over het perceel aan de [adres 3] . Omdat [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond een eigen belang te hebben bij de vordering tot – kort gezegd – het herstel van het pad over het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , wordt anderzijds dit deel van de vordering afgewezen.
4.11.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Tekst

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat het ingetekende gedeelte van het erf van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zoals aangegeven op de kaart van het kadastrale veldwerk die is afgebeeld onder rechtsoverweging 4.1 van dit vonnis dient te worden aangemerkt als openbare weg in de zin van artikel 4 van de Wegenwet,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bosters en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.