De Raad heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd. Ondanks dat [minderjarige] zich op dit moment positief ontwikkelt, is bij haar, wanneer de ouders zelfstandig de verantwoordelijkheid over haar verzorging en opvoeding dragen, sprake van een bedreigde ontwikkeling. Gebleken is dat verblijf van [minderjarige] bij de ouders in de thuissituatie, met ondersteuning van intensieve, ambulante hulpverlening, ontoereikend is om haar veiligheid en ontwikkeling te waarborgen.
De ouders kunnen [minderjarige] , als gevolg van hun persoonlijke problematiek, zelfstandig onvoldoende de basale zorg en veiligheid bieden die zij nodig heeft om zich positief te blijven ontwikkelen. Ook lukt het de ouders hierdoor onvoldoende fysiek en emotioneel beschikbaar te zijn voor [minderjarige] en aan te sluiten bij haar (ontwikkelings)behoeften.
De ouders hebben nog onvoldoende hun vaardigheden verbeterd/kunnen verbeteren, hebben beperkt inzicht in hun eigen functioneren en begrijpen onvoldoende waarom de plaatsing in het moeder-kindhuis noodzakelijk is.
Gezien bovenstaande zijn de ouders op dit moment wel bereid, maar onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren.
Een jeugdbeschermer houdt toezicht op de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] en kan de ouders motiveren voor en ondersteunen in de noodzakelijk geachte hulpverleningstrajecten.
De Raad kan in de huidige fase van het onderzoek niet beoordelen of de ouders in de toekomst in staat zullen zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer zelf te dragen. De hulpverleningstrajecten die nog doorlopen moeten worden (moeder-kindhuistraject, behandeltraject vader, eventuele gezinsopname) zullen hier duidelijkheid over geven.
De Raad verzoekt, gezien de zorgen, het feit dat het traject in het moeder-kindhuis zich nog in de eerste fase (stabiliteitsfase) bevindt, de vader nog moet starten met behandeling gericht op zijn agressieregulatie, nog duidelijk moet worden of de ouders kunnen profiteren van deze trajecten en zo ja, de lijnen naar een gezinsopname nog moeten worden uitgezet, om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, zodat de noodzakelijke hulpverlening, en daarmee de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] , wordt gewaarborgd.
Een langere uithuisplaatsing is ook nodig voor [minderjarige] . De ouders zien, ondanks dat zij eraan meewerken, onvoldoende de noodzaak van de plaatsing van moeder en [minderjarige] in het moeder-kindhuis. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij nog, samen met de moeder, geplaatst blijft in het moeder-kindhuis.
Gezien de huidige situatie, waarin nog veel staat te gebeuren, het traject in het moeder-kindhuis zich nog in de eerste fase (die acht tot twintig weken duurt) bevindt en de verwachting is dat de moeder en [minderjarige] zeker het komende jaar nog in het moeder-kindhuis zullen verblijven, waarbij het nog onduidelijk is hoe de ouders zich zullen ontwikkelen en wat de effecten van de hulpverlening gaan zijn, verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar.
Ten aanzien van de aanvaardbare termijn merkt de Raad het volgende op. [minderjarige] verblijft bij de moeder. Hierbij is het van belang dat zij ook met de vader een veilige hechtingsrelatie kan opbouwen en duidelijkheid krijgt over haar toekomstperspectief. De inschatting van de aanvaardbare termijn is een momentopname en afhankelijk van vele ontwikkelingen. De actuele situatie zal in de toekomst opnieuw moeten worden onderzocht om een goede afweging te kunnen maken.