ECLI:NL:RBZWB:2024:1991

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
C/02/419356 / JE RK 24-306
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 20 februari 2024 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, alsook een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en vader, beiden bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigde ontwikkeling van [minderjarige], die momenteel in een moeder-kindhuis verblijft. De ouders zijn niet in staat om de noodzakelijke zorg en veiligheid te bieden, wat leidt tot de noodzaak van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de noodzakelijke hulpverlening direct kan ingaan. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de voortgang van de situatie in de toekomst opnieuw beoordeeld zal worden, met een pro forma zitting gepland voor 13 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419356 / JE RK 24-306
Datum uitspraak: 11 maart 2024
beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2024 in [plaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. J. van Rooijen te Tilburg,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 20 februari 2024;
- het rapport van de Raad van 4 maart 2024.
1.2
Op 11 maart 2024 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 december 2023 is (de toen nog ongeboren) [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 21 maart 2024.
2.3
Bij beschikking van 30 januari 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] samen met haar moeder in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 30 januari 2024 tot 13 februari 2024.
2.4
Bij beschikking van 12 februari 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] samen met haar moeder in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 13 februari 2024 tot 21 maart 2024.
2.5
[minderjarige] verblijft op basis van deze machtiging met haar moeder in het [moeder-kindhuis] in [plaats 2] .

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder voor de duur van een jaar.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd. Ondanks dat [minderjarige] zich op dit moment positief ontwikkelt, is bij haar, wanneer de ouders zelfstandig de verantwoordelijkheid over haar verzorging en opvoeding dragen, sprake van een bedreigde ontwikkeling. Gebleken is dat verblijf van [minderjarige] bij de ouders in de thuissituatie, met ondersteuning van intensieve, ambulante hulpverlening, ontoereikend is om haar veiligheid en ontwikkeling te waarborgen.
De ouders kunnen [minderjarige] , als gevolg van hun persoonlijke problematiek, zelfstandig onvoldoende de basale zorg en veiligheid bieden die zij nodig heeft om zich positief te blijven ontwikkelen. Ook lukt het de ouders hierdoor onvoldoende fysiek en emotioneel beschikbaar te zijn voor [minderjarige] en aan te sluiten bij haar (ontwikkelings)behoeften.
De ouders hebben nog onvoldoende hun vaardigheden verbeterd/kunnen verbeteren, hebben beperkt inzicht in hun eigen functioneren en begrijpen onvoldoende waarom de plaatsing in het moeder-kindhuis noodzakelijk is.
Gezien bovenstaande zijn de ouders op dit moment wel bereid, maar onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren.
Een jeugdbeschermer houdt toezicht op de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] en kan de ouders motiveren voor en ondersteunen in de noodzakelijk geachte hulpverleningstrajecten.
De Raad kan in de huidige fase van het onderzoek niet beoordelen of de ouders in de toekomst in staat zullen zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer zelf te dragen. De hulpverleningstrajecten die nog doorlopen moeten worden (moeder-kindhuistraject, behandeltraject vader, eventuele gezinsopname) zullen hier duidelijkheid over geven.
De Raad verzoekt, gezien de zorgen, het feit dat het traject in het moeder-kindhuis zich nog in de eerste fase (stabiliteitsfase) bevindt, de vader nog moet starten met behandeling gericht op zijn agressieregulatie, nog duidelijk moet worden of de ouders kunnen profiteren van deze trajecten en zo ja, de lijnen naar een gezinsopname nog moeten worden uitgezet, om een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, zodat de noodzakelijke hulpverlening, en daarmee de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] , wordt gewaarborgd.
Een langere uithuisplaatsing is ook nodig voor [minderjarige] . De ouders zien, ondanks dat zij eraan meewerken, onvoldoende de noodzaak van de plaatsing van moeder en [minderjarige] in het moeder-kindhuis. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij nog, samen met de moeder, geplaatst blijft in het moeder-kindhuis.
Gezien de huidige situatie, waarin nog veel staat te gebeuren, het traject in het moeder-kindhuis zich nog in de eerste fase (die acht tot twintig weken duurt) bevindt en de verwachting is dat de moeder en [minderjarige] zeker het komende jaar nog in het moeder-kindhuis zullen verblijven, waarbij het nog onduidelijk is hoe de ouders zich zullen ontwikkelen en wat de effecten van de hulpverlening gaan zijn, verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar.
Ten aanzien van de aanvaardbare termijn merkt de Raad het volgende op. [minderjarige] verblijft bij de moeder. Hierbij is het van belang dat zij ook met de vader een veilige hechtingsrelatie kan opbouwen en duidelijkheid krijgt over haar toekomstperspectief. De inschatting van de aanvaardbare termijn is een momentopname en afhankelijk van vele ontwikkelingen. De actuele situatie zal in de toekomst opnieuw moeten worden onderzocht om een goede afweging te kunnen maken.
4.2
De GI staat achter het verzoek van de Raad. De jeugdzorgwerker heeft vaak contact met de moeder en haar begeleiding. De moeder zit op dit moment in fase 1 van de stabiliseerfase. Deze fase duurt acht tot twintig weken, afhankelijk van de leerbaarheid van de moeder. Bij de moeder wordt een beperkte leerbaarheid gezien. Daarna moet er een plan van aanpak worden opgesteld met doelen waaraan gewerkt kan worden. Op dit moment is niet te voorspellen hoe lang dit traject gaat duren. De GI is bekend met de wens van de moeder om dichterbij geplaatst te worden. Dit moet echter een plek zijn waar hetzelfde geboden kan worden als nu in [plaats 2] . Eenzelfde traject is mogelijk in [plaats 3] . Zodra daar plaats is, kan de moeder overgeplaatst worden maar het is nog niet duidelijk wanneer dit zal zijn. Op dit moment mag de vader vaak op bezoek komen. De enige voorwaarde die daarvoor geldt is dat er altijd een professional bij moet zijn wanneer hij met [minderjarige] is. Vorige week zijn de moeder en [minderjarige] bij de grootouders van de moeder geweest. De moeder mag daar logeren met [minderjarige] en de vader mag daar ook op bezoek komen. De grootouders zijn op de hoogte van het vier-ogen beleid. De GI is nog aan het onderzoeken of er ook mogelijkheden zijn bij de moeder van moeder, oma moederszijde. Dit ligt wat ingewikkelder omdat er bij haar partner sprake is van alcoholproblematiek. Hij lijkt nu clean te zijn, maar er moet samen met de gedragswetenschapper van de GI getoetst worden of de nodige veiligheid kan worden ingebouwd. De GI benadrukt dat er sprake is van een liefdevolle moeder. Door stress en zorgen van buitenaf kunnen de zorgen over de veiligheid van [minderjarige] echter toenemen. Hierdoor is de nabijheid van de hulpverlening nodig. De vader is verhuisd naar [plaats 4] waardoor er een nieuwe verwijzing voor een agressieregulatie training nodig is. Het is belangrijk dat hij die gaat volgen. De GI meent dat zowel voor de ondertoezichtstelling als voor de machtiging tot uithuisplaatsing nog zeker een termijn van een jaar nodig zal zijn.
4.3
De moeder heeft geen bezwaar tegen een ondertoezichtstelling voor een jaar. Zij ziet dat de gronden hiervoor aanwezig zijn. Zij heeft veel baat bij de hulpverlening die zij in het moeder-kindhuis in [plaats 2] krijgt, maar zij heeft erg veel heimwee naar haar omgeving in [plaats 1] . Het gemis van haar omgeving zorgt voor stress. Daarnaast ervaart zij veel stress over de positie van de vader. Door de grote afstand kan hij weinig op bezoek komen. De moeder hoopt dat er snel een plaats beschikbaar is in [plaats 3] . Het was de bedoeling van de ouders om samen een kind groot te brengen. Nu de moeder en [minderjarige] in [plaats 2] geplaatst zijn, is de vader op grote achterstand komen te staan. De moeder maakt zich zorgen over de manier waarop de vader kan worden ingepast. Zij wil dat gekeken wordt hoe de vader meer kan worden betrokken bij [minderjarige] . Namens de moeder wordt verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor zes maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek, zodat de rechtbank een vinger aan de pols kan houden.
4.4
De vader kan zich eveneens vinden in het verzoek tot ondertoezichtstelling. Hij begrijpt dat er hulp en begeleiding nodig is en ziet dat een ondertoezichtstelling in het belang van [minderjarige] is. Wel is de vader van mening dat er iets moet veranderen aan zijn marginale rol aan de zijlijn. Hij wordt door de GI nauwelijks betrokken bij het traject van de moeder en [minderjarige] . Door de grote afstand (en de kosten die dat met zich brengt) is hij nog maar twee keer op bezoek geweest in [plaats 2] . Net als de moeder wil de vader als gezin samenwonen. Het maakt hem niet uit of daarvoor een gezinsopname nodig is of een traject begeleid wonen. Zolang hij maar bij [minderjarige] betrokken wordt.
De vader moest per 1 maart jongstleden zijn woonruimte bij Amarant verlaten. Hij woont nu tijdelijk bij zijn vader in [plaats 4] . Hij heeft zich daar aangemeld voor hulpverlening bij [zorgverlener] . In het verleden heeft hij daar ook begeleiding van gekregen. Vanuit [zorgaanbieder] kan hij ook geholpen worden met een woonplek. Het is voor hem belangrijk om te weten of dit een woonplek voor hem alleen moet zijn, of voor een gezinnetje van drie personen. De vader verzet zich niet tegen een machtiging tot uithuisplaatsing, maar verzoekt deze te beperken tot een duur van zes maanden, waarbij het resterende deel van het verzoek wordt aangehouden. Evenals de moeder hecht hij belang aan een regiefunctie van de kinderrechter hierin.

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals genoemd in artikel 1:255 lid 1 BW.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat er sprake is van een bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . De ouders kunnen vanwege hun persoonlijke problematiek op dit moment [minderjarige] onvoldoende de basale zorg en veiligheid bieden die zij nodig heeft om zich positief te kunnen ontwikkelen. Beide ouders zien in dat zij nog het nodige te leren hebben en zijn bereid mee te werken aan een ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] toewijzen voor de duur van een jaar.
5.3
De GI zal daarbij de volgende door de Raad opgestelde doelen voor ogen moeten houden:
- de ouders bieden [minderjarige] de basale zorg die zij nodig heeft (voeding, voldoende toezicht en aandacht);
- de ouders bieden [minderjarige] veiligheid en stabiliteit (beschermen haar tegen onveilige situaties (zoals verbale agressie), zijn voorspelbaar en beschikbaar);
- de ouders reageren op en sluiten aan bij de (ontwikkelings)behoeften van [minderjarige] ;
- de ouders kunnen hun eigen behoeften ondergeschikt maken aan die van [minderjarige] ;
- de moeder vergroot haar draagkracht;
- de vader beschikt over de vaardigheden om op een niet agressieve manier met zijn boosheid en frustratie om te gaan.
Uithuisplaatsing
5.4
Ingevolge artikel 1:265b lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de Raad, de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.5
Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals genoemd in artikel 1:265b lid 2 BW.
De kinderrechter overweegt hiertoe het volgende.
De moeder en [minderjarige] verblijven op dit moment in een moeder-kind huis in [plaats 2] en krijgen hier de begeleiding die zij nodig hebben. Gezien wordt dat [minderjarige] een liefdevolle moeder heeft, die baat heeft bij de ondersteuning die haar daar wordt geboden bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het is belangrijk dat de moeder zo min mogelijk stress ervaart, zodat zij aan leren toekomt. De moeder zit in fase 1 van dit traject en er zullen nog de nodige stappen moeten worden gezet naar zelfstandigheid. De kinderrechter hoopt met de moeder dat zij zo snel mogelijk kan worden overgeplaatst naar het moeder-kind huis in [plaats 3] , zodat het contact met de vader makkelijker tot stand kan komen. Het is belangrijk dat ook de vader zich voldoende betrokken voelt bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] , want ook hij heeft een belangrijke rol. De kinderrechter verwacht van de GI dat hier voldoende aandacht voor is. Het is van belang dat de vader zo snel mogelijk hulpverlening krijgt voor zijn agressieproblematiek. Vanwege een verhuizing van de vader naar [plaats 4] is dit nog niet opgestart.
5.6
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] op dit moment nog noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De kinderrechter zal dan ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder verlenen.
Wel ziet de kinderrechter aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in duur te beperken tot zes maanden. De kinderrechter vindt het belangrijk om het verloop van de uithuisplaatsing en de ontwikkelingen in de komende tijd te monitoren. Op deze manier kan over zes maanden worden geëvalueerd hoe ver de moeder is in haar traject, of zij al overgeplaatst is naar [plaats 3] en hoe het staat met het traject van de vader. Ook kan dan de voortgang worden bekeken van de doelen van de ondertoezichtstelling. Dit maakt dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing zal verlenen tot 11 september 2024, en de beslissing op het verzoek voor het overige zal aanhouden tot de hierna in het dictum genoemde PRO FORMA datum. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij
uiterlijk een week voor de pro forma datumschriftelijk verslag zal doen over het verloop van de uithuisplaatsing en de op dat moment bekende resultaten van de ingezette hulpverlening, met toezending van een afschrift van dat verslag aan de Raad en (de advocaten van) partijen. De Raad wordt verzocht uiterlijk op de pro forma datum aan te geven of het resterende verzoek wordt gehandhaafd en of een nadere mondelinge behandeling wenselijk is.
5.7
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 11 maart 2024 tot 11 maart 2025;
6.2
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met ingang van 11 maart 2024 tot 11 september 2024;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de Raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aan tot
dinsdag13 augustus 2024 PRO FORMA, in afwachting van het schriftelijke verslag van de GI en het bericht van de Raad zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.6;
6.5
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2024 door mr. Pellikaan, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.