Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
- het slachtoffer heeft de voetgangersoversteekplaats op de Zwijnsbergenstraat, bezien vanuit verdachte, overgestoken van links naar rechts;
- uitgesloten is dat het slachtoffer pas kort voordat verdachte met haar auto naderde, de voetgangersoversteekplaats is opgelopen;
- op het moment van de botsing was het slachtoffer halverwege de voetgangersover- steekplaats van de rijbaan waarop verdachte reed. De rijbaan bestemd voor verkeer uit tegengestelde richting was het slachtoffer al volledig overgestoken;
- er waren geen zichtbare remsporen aanwezig, voorafgaand of tijdens de botsing;
- het zicht van verdachte werd niet belemmerd door objecten of obstakels;
- er zijn geen aanwijzingen dat verdachte de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur heeft overschreden;
- de kleding van het slachtoffer vormde, mede gelet op de aanwezige straatverlichting en de relatief lichte groene kleur van de broek, een contrast met de omgeving.
5.De strafbaarheid
6.De strafoplegging
Alles tegen elkaar afwegende, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geldboete van € 500,00 moet worden opgelegd, te vervangen door 10 dagen hechtenis, indien de geld- boete niet wordt betaald.
De ernstige gevolgen van het ongeval zijn voor de rechtbank aanleiding om daarnaast aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. In lijn met de eis van de officier van justitie zal de rechtbank volstaan met een geheel voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar.
7.De wettelijke voorschriften
8.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
betaling van een geldboete van € 500,00;
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen;
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.