ECLI:NL:RBZWB:2024:1947

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
02/316747-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens aanranding met onvoldoende bewijs en onbetrouwbare getuigenverklaringen

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van aanranding, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2024 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de benadeelde partij had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, specifiek het vastpakken en knijpen in haar linkerbil.

De rechtbank heeft de aangifte van de benadeelde partij en de verklaringen van getuigen beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de aangifte niet bruikbaar was voor het bewijs, omdat de benadeelde in een WhatsApp-bericht kort na het incident een andere versie van de gebeurtenissen had gegeven. Ook de getuigenverklaring werd als onbetrouwbaar beschouwd, omdat deze niet overeenkwam met de aangifte en er inconsistenties waren in de verklaringen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de tenlastegelegde aanranding. De verdachte werd vrijgesproken van het feit en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaarde in haar vordering. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. R.J.H. de Brouwer als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/316747-22
vonnis van de meervoudige kamer van 22 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. E.M.H.B.C. van Aalst en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het vastpakken van haar (linker)bil en hierin knijpen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen en voert daartoe aan dat de aangifte van [benadeelde] wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. De aangifte van [benadeelde] is ongeloofwaardig en onbetrouwbaar en de twee getuigenverklaringen in het dossier bieden onvoldoende aanknopingspunten om als steunbewijs te worden gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ook op zitting ontkend dat hij op 2 mei 2022 in [café] in Breda een arm om het middel van [benadeelde] heeft geslagen en haar (linker)bil heeft vastgepakt en daarin heeft geknepen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of toch wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte die handelingen heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat dat niet kan en legt hierna uit waarom.
De hiervoor genoemde feitelijke handelingen uit de tenlastelegging komen uit de aangifte van [benadeelde] van 5 juli 2022. Daarin heeft ze verteld dat ze op 2 mei 2022 met zijn allen in [café] stonden te praten en te dansen, toen ze merkte dat verdachte naar haar toe wilde komen en naar haar wilde leunen om te zoenen. Ze zei dat ze dat niet wilde en wilde weglopen. Verdachte wilde haar tegenhouden door zijn rechterarm om haar middel te doen en pakte vervolgens haar linker bil vast en kneep er in.
Al op 5 mei 2022 in de middag heeft [benadeelde] echter een WhatsAppbericht naar verdachte gestuurd, waarin het onder andere over de avond in [café] gaat. Daarin schrijft ze: “De avond in [café] heb je tegen me aan gedanst en op mijn kont geslagen wat ik niet fijn vond.” De rechtbank stelt vast dat [benadeelde] in dit kort na 2 mei 2022 verstuurde bericht niet schrijft over (proberen te zoenen,) tegenhouden en in een bil knijpen. De rechtbank kan daarvoor geen andere reden bedenken dan dat dat die avond niet is gebeurd. Alleen al om die reden is het proces-verbaal van de aangifte niet bruikbaar voor het bewijs. Datzelfde geldt voor het proces-verbaal informatief gesprek zeden van 21 juni 2022, waarin [benadeelde] ook heeft verteld over in haar kont knijpen en willen zoenen.
Daar komt nog bij dat de verklaring van [getuige] van 6 september 2022 voor de rechtbank ook geen bewijswaarde heeft. Hij zegt in [café] gezien te hebben dat verdachte naast [benadeelde] stond en dat ze met zijn allen stonden te dansen en te feesten. Hij zag dat verdachte zijn arm om aangeefster heen probeerde te slaan en zijn hand richting haar kont bewoog, schuin naar beneden. Aangeefster sloeg toen de arm van verdachte weg, waarop getuige is omgedraaid en weggelopen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [getuige] in ieder geval niet verklaart over het door [benadeelde] genoemde “proberen te zoenen”. Bovendien heeft hij iets gezien waar [benadeelde] juist niet over heeft verklaard: het wegslaan van een arm van verdachte. In het informatief gesprek heeft [benadeelde] verklaard dat ze verdachte wegduwde en in haar aangifte dat ze weg liep na het knijpen in haar bil. Dat zijn al twee verschillende dingen, maar geen beiden is het weg slaan van een arm. Daarnaast is het de rechtbank niet duidelijk waarom de getuige wegloopt als hij ziet dat [benadeelde] de arm van verdachte wegslaat. De getuige noemt [benadeelde] namelijk zijn beste vriendin. Dan zou de rechtbank eerder verwachten dat hij naar haar toe zou gaan om te vragen wat er aan de hand is als hij daadwerkelijk heeft gezien dat zij een arm van verdachte wegsloeg. Tot slot plaatst getuige het incident in [café] een paar weken na een eerder incident tussen verdachte en aangeefster. Van dat eerder incident staat echter vast dat het in de nacht van 27 op 28 april 2022 heeft plaatsgevonden. Het incident in [café] van 2 mei 2022 heeft dus niet een paar weken daarna plaatsgevonden, maar slechts een paar dagen daarna. Om die redenen vindt de rechtbank de verklaring van [getuige] niet voldoende betrouwbaar om te gebruiken als bewijsmiddel.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de ten laste gelegde aanranding. Zij zal verdachte daarom vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 6.442,89, bestaande uit € 1.442,89 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is bij vervroeging uitgesproken op de openbare zitting op 22 maart 2024.