ECLI:NL:RBZWB:2024:1941

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
02/115348-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling, bedreigingen en belediging van ambtenaren met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 22 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling, bedreigingen en belediging van ambtenaren. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het vernielen van een ruit van Emergis, het bedreigen van meerdere ambtenaren, en het beledigen van arrestantenverzorgers door hen in het gezicht te spugen. De feiten vonden plaats op 6 mei 2023 in Goes en Middelburg. Tijdens de zitting op 8 maart 2024 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken, waarbij ook een reclasseringswerker als deskundige werd gehoord.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, maar niet aan feit 2 wegens gebrek aan bewijs. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafoplegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee maanden op, met aftrek van voorarrest, en besloot tot terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. Daarnaast werd een maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, evenals gedeeltelijke toewijzing van schadevergoedingsvorderingen van de benadeelde partijen.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de bedreigingen aan het adres van ambtenaren in functie, en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van anderen eiste dat de verdachte behandeld werd in een klinische setting, gezien zijn psychische problemen en het risico op herhaling van gewelddadig gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/115348-23
vonnis van de meervoudige kamer van 22 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
thans gedetineerd te PI Vught, afdeling PPC, 5263 NT Vught, Lunettenlaan 501,
raadsman mr. R.S. Vriend, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verder is [naam 1] , reclasseringswerker bij GGZ ERW Novadic-Kentron [locatie] , als deskundige gehoord.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. vernieling van een ruit van Emergis;
2. bedreiging van [slachtoffer 1] ;
3. bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ;
4. bedreiging van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ;
5. belediging van ambtenaren [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring komen van feit 2 wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feiten 1, 2, 3 en 4. Ten aanzien van feit 1 ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs en ten aanzien van feiten 2, 3 en 4 heeft verdachte ontkend dat hij deze feiten heeft begaan. De rechtbank kan wel tot een bewezenverklaring komen van feit 5, nu hij dit feit heeft bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
Beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich op 6 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een ruit van Emergis.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte op 6 mei 2023 de ten laste gelegde bewoordingen naar [slachtoffer 1] heeft geuit en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte op 6 mei 2023 [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd door naar hen de ten laste gelegde bewoordingen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking te uiten. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte op 6 mei 2023 [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd door naar hen de ten laste gelegde bewoordingen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking te uiten. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich op 6 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan belediging van arrestantenverzorgers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] door hen in het gezicht te spugen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 6 mei 2023 te Goes opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die aan Emergis toebehoorde, heeft vernield;
2.
op 6 mei 2023 te Middelburg [slachtoffer 1] (dienstdoende als hulpofficier van justitie
bij deeenheid Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die
[slachtoffer 1]meermalen dreigend de woorden toe te voegen
:"
Ik ga je
doodmaken";
3.
op 6 mei 2023 in Nederland [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (dienstdoende als respectievelijk hoofdagent en brigadier bij de eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen
:
- " ik ga een pistool halen en ik ga jou neerschieten. Ik ga jouw gezicht onthouden en
als ik je vind, dan maak ik je dood" en
- " als je mij nog een keer probeert aan te raken, maak ik je hel
emaal kapot',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
op 6 mei 2023 te Middelburg [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (beiden dienstdoende als arrestantenverzorger
bij deeenheid Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] dreigend de woorden toe te voegen
:"
Ik ga je kapot maken, dood maken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
op 6 mei 2023 te Middelburg opzettelijk ambtena
ren, te weten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , arrestantenverzorgers bij de eenheid Zeeland-West-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid,
door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] in het gezicht te spugen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van het voorarrest. Er is sprake van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Hij vordert daarnaast aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met bevel dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd (hierna: dwangverpleging), waarbij de duur gemaximeerd is tot een periode van vier jaar.
Tot slot vordert de officier van justitie oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging komen, is het in de visie van de verdediging passend om een straf conform het voorarrest op te leggen. De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat aan verdachte een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden moet worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan opname in een kliniek of zorginstelling, meewerken aan indicatiestelling en plaatsing wanneer de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang wenselijk acht en meewerken aan ambulante behandeling voor en na de klinische behandeling. Verdachte wil klinisch worden opgenomen, zodat hij zo snel mogelijk de hulp krijgt die hij wenst.
Subsidiair verzoekt de verdediging om de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. In dit kader verzoekt de verdediging, als de rechtbank meent niettemin een rapport van de reclassering nodig te hebben om bijzondere voorwaarden of de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, een tussenuitspraak te doen, waarbij de reclassering de opdracht wordt gegeven om een nader rapport op te stellen, waarbij zowel de wenselijkheid van de tbs-maatregel met voorwaarden als een afdoening met bijzondere voorwaarden wordt onderzocht. Zij verzoekt de rechtbank te bepalen dat ook wanneer de reclassering geen heil ziet in de tbs-maatregel met voorwaarden, zij toch de opdracht krijgt om voorwaarden te formuleren.
Als de rechtbank toch beslist tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging, dan verzoekt zij deze maatregel voor maximaal vier jaar op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De oplegging van een straf
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit en aan bedreigingen van een hulpofficier van justitie, twee politieambtenaren en twee arrestantenverzorgers door naar hen dreigende en nare bewoordingen te uiten, die bij hen hebben geleid tot gevoelens van angst. Verdachte heeft de arrestantenverzorgers niet alleen bedreigd, maar hij heeft hen ook beledigd door hen in het gezicht te spugen. De gedragingen van verdachte getuigen van weinig respect voor het eigendom van een ander en voor personen met gezag. Daarnaast is het spugen in het gezicht een afkeurenswaardige gedraging en bovendien ontzettend vies, hetgeen impact heeft gehad op de betreffende personen.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 1 februari 2024, waaruit blijkt dat hij meerdere keren met justitie in aanraking is geweest en is veroordeeld, ook in het kader van bedreiging, belediging van ambtenaren en vernieling. Eerdere veroordelingen en opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke feiten. Na het plegen van de bewezenverklaarde feiten is verdachte veroordeeld voor vernielingen. In dit kader stelt de rechtbank vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Toerekeningsvatbaarheid
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van de psychiater, dr. [naam 2] , opgesteld op 7 november 2023 en op de Pro Justitia-rapportage van de klinisch psycholoog, drs. [naam 3] , opgesteld op 9 november 2023.
De psychiater concludeert dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, schizofrenie, een stoornis in het gebruik van cannabis en amfetamines en antisociale persoonlijkheidstrekken. De stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Door zijn licht verstandelijke beperking en schizofrenie is verdachte slechts in beperkte mate in staat om zijn gedrag te beïnvloeden. Verdachte is ervan overtuigd dat hij door een geïmplanteerde chip in zijn hoofd wordt bestuurd, waardoor hij zich niet goed in staat voelt om zijn gedrag te controleren. Bovendien is hij hierdoor achterdochtig en snel agressief. Verdachte gebruikt cannabis en amfetamines als een soort zelfmedicatie om zijn spanningen te reguleren.
De psycholoog komt eveneens tot de conclusie dat sprake is van schizofrenie, een licht verstandelijke beperking en een stoornis in cannabis- en amfetaminegebruik en dat deze stoornissen aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. Volgens de psycholoog is sprake van doorwerking van de schizofrenie (wanen en hallucinaties), de stoornis in cannabisgebruik (dagelijks blowen), de stoornis in amfetaminegebruik (oppeppende werking) en de licht verstandelijke beperking (verminderd probleemoplossend vermogen, verminderd empathisch vermogen, verminderd overzien van gevolgen) in aanloop tot en ten tijde van het ten laste gelegde. Hierdoor is ten tijde van het ten laste gelegde sprake van verminderde gedragskeuzes en een sterk verminderd vermogen tot sturing van het eigen gedrag.
Gelet op het voorgaande wordt door de deskundigen geadviseerd de ten laste gelegde feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat deze rapportages op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen. De rechtbank neemt de conclusies daarom over en legt deze conclusies ten grondslag aan haar beslissing dat de bewezenverklaarde feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
Straf
Gelet op de ernst en veelheid van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf neemt de rechtbank in strafverzwarende zin in aanmerking dat de bedreigingen en beledigingen zijn geuit tegen ambtenaren in functie en het feit dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. In strafverlagende zin houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.
De oplegging van maatregelen
Recidiverisico en behandelkader
Volgens de psychiater is een hoog risico op recidive van gewelddadig en grensoverschrijdend gedrag aanwezig. Verdachte heeft zeer weinig reflecterend vermogen, weinig ziekte-inzicht, weinig spijt van het ten laste gelegde en is erg externaliserend. Het lijkt het erop dat bij verdachte sprake is van een toenemende mate van agressie en dreiging.
Ondanks langdurige klinische en ambulante behandeling, waarbij verdachte in diverse klinieken met een hoog beveiligingsniveau is geplaatst, is het nooit gelukt om zelfstandig te functioneren. Behandeling en begeleiding in het kader van bijzondere voorwaarden en een zorgmachtiging zijn onvoldoende gebleken om recidive te verminderen. De psychiater acht de tbs-maatregel met voorwaarden ook niet geïndiceerd, omdat verdachte onvoldoende in staat is om zich aan de voorwaarden te houden. Het risico dat verdachte (opnieuw) aan een (ambulant) behandeling onttrekt, is erg groot en leidt tot extra complicaties en risico op recidive. De enige mogelijkheid die daarom resteert om verdachte een passende behandeling op te leggen, is volgens de psychiater de tbs-maatregel met dwangverpleging. Alleen met deze maatregel is er een reële mogelijkheid dat het risico op recidive bij verdachte voldoende wordt verminderd en dat hij adequaat en met een voldoende duur wordt behandeld.
De kans op recidive van een nieuw geweldsdelict, zonder passende interventie, wordt door de psycholoog eveneens als (zeer) hoog ingeschat. Het recidiverisico kan volgens de psycholoog snel oplopen, doordat verdachte een zorgelijk psychiatrisch beeld heeft, waarbij de vele stressfactoren voortkomend uit de verschillende leefgebieden kunnen zorgen voor een snelle ontregeling van het toestandsbeeld. Tot nu toe heeft niets ervoor gezorgd dat het recidiverisico blijvend is afgenomen. Afschaling van zorg heeft steeds opnieuw voor recidive gezorgd. De psycholoog beschouwt het kader van (een) bijzondere voorwaarde(n) bij een (deels) voorwaardelijke straf als ontoereikend, omdat de verwachting is dat verdachte zich zal onttrekken aan behandeling en met een onverminderd hoog recidiverisico terug de maatschappij zal ingaan. Mocht verdachte wel meewerken, dan zal de duur van de behandeling te kort zijn om een recidiverisico op lange termijn af te wenden. Verdachte heeft namelijk langdurig en chronisch zorg en structuur nodig. De hiervoor genoemde nadelen treden ook op bij een zorgmachtiging, waarbij een hoog beveiligingsniveau niet kan worden gerealiseerd. Bovendien heeft de lopende zorgmachtiging een nieuw geweldsdelict niet kunnen voorkomen. De tbs-maatregel met voorwaarden wordt evenmin haalbaar geacht. Verdachte zal vanuit zijn toestandsbeeld de voorwaarden niet kunnen overzien of zich eraan kunnen houden. Dit is in het verleden op verschillende momenten een probleem geweest. De psycholoog adviseert daarom om aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De psycholoog heeft de rechtbank voorts in overweging meegegeven om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat verdachte met deze maatregel, na ommekomst van de tbs-maatregel, in een forensisch kader kan worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 14 november 2023. Evenals de gedragsdeskundigen wordt het risico op recidive en op onttrekking aan voorwaarden als hoog ingeschat. Eerdere toezichten die – al dan niet opgeschort – naast de zorgmachtigingen liepen, waren onvoldoende toereikend om verdachte te laten conformeren aan bijzondere voorwaarden, die van cruciaal belang zijn om gedragsverandering te bewerkstelligen en om het recidiverisico te beperken. De reclassering ziet, gelet op het (recente) verleden, geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte kon zich toen en zelfs nu binnen de crisisafdeling van het PPC in de PI Vught niet conformeren aan bijzondere- en behandelvoorwaarden. Daarnaast blijft hij de voorgeschreven antipsychotica weigeren. De reclassering heeft niet de indruk dat dit op korte termijn anders zal zijn. De reclassering adviseert daarom negatief over de tbs-maatregel met voorwaarden. Verder adviseert de reclassering om een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Ter zitting is reclasseringswerker [naam 1] gehoord. Zij heeft gezegd dat de reclassering van opvatting blijft dat de tbs-maatregel met voorwaarden niet passend is.
De rechtbank acht zich met de rapporten van de deskundigen, het advies van de reclassering en de ter zitting gegeven toelichting voldoende voorgelicht en neemt de conclusies uit de rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een langdurige klinische behandeling van verdachte, zoals door de deskundigen beschreven, noodzakelijk is.
Tbs-maatregel
Bij verdachte bestonden ten tijde van het plegen van de feiten ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens. De bewezenverklaarde bedreigingen zijn vervat in artikel 37a, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht.
In het verleden zijn diverse interventies ingezet, waarbij in het kader van bijzondere voorwaarden verdachte diverse ambulante behandelingen heeft gehad en meerdere malen opgenomen is geweest in klinieken met een hoog beveiligingsrisico. Ook een zorgmachtiging is onvoldoende gebleken om het recidiverisico te beteugelen. Gelet op de stoornissen en de complexe problematiek van verdachte en het daarmee aanzienlijke risico op geweldsuitingen, is het onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De rechtbank concludeert dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist dat aan verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd.
Uit voornoemde rapporten blijkt dat verdachte niet in staat is om zich te conformeren aan voorwaarden. De tbs-maatregel met voorwaarden acht de rechtbank dan ook niet haalbaar. Dat betekent dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen ook de dwangverpleging van verdachte eist.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten en bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Duur tbs-maatregel
Op grond van artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de tbs-maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde bedreigingen niet kunnen worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft verbale bedreigingen geuit, die niet zijn voorafgegaan, vergezeld, of gevolgd door niet-verbaal gedrag dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigden en waardoor aannemelijk is geworden dat de bedreigingen ook daadwerkelijk ten uitvoer zouden worden gebracht. Er is dan ook sprake van een gemaximeerde tbs-maatregel, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar niet te boven kan gaan.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
De reclassering heeft de rechtbank tevens geadviseerd een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De terbeschikkingstelling van de verdachte wordt gelast en de oplegging van de maatregel is in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Gelet op de complexe problematiek is langdurige ondersteuning van verdachte noodzakelijk. Ook na de tbs-maatregel met dwangverpleging kan de noodzaak voor die maatregel nog bestaan. Naast de tbs-maatregel met dwangverpleging zal de rechtbank daarom ook een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de tbs-maatregel met dwangverpleging onder toezicht te stellen als dat in verband met dan bestaande risico’s noodzakelijk is.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 4] (feit 5)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 333,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte in zijn eer en goede naam is geschaad, zodat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking komt voor een schadevergoeding. Aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 200,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de immateriële schadevordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[slachtoffer 5] (feit 5)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 455,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte in haar eer en goede naam is geschaad, zodat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking komt voor een schadevergoeding. Aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 200,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de immateriële schadevordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen bedragen toewijzen vanaf 6 mei 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 38z, 57, 63, 266, 267, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 5: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, niet zijnde een lid van een algemeen vertegenwoordigend lichaam, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregelen
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
- bepaalt dat sprake is van een
gemaximeerdeterbeschikkingstelling;
- legt aan verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 4] (feit 5)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 200,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 4]
, € 200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
6 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
-
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 5] (feit 5)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van € 200,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 5]
, € 200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
6 mei 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 4 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 maart 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.