ECLI:NL:RBZWB:2024:1939

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418170 HA RK 24-9 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • M. Haerkens-Wouters
  • A. Leppens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard in strafzaak

Op 25 januari 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek van een verzoeker behandeld. Het verzoek was gericht tegen mr. Kok, die als politierechter optreedt in twee strafzaken. De verzoeker stelde dat er een schijn van partijdigheid bestond, omdat hij vond dat het dossier incompleet was en het Openbaar Ministerie weigerde dit aan te vullen. Ook voerde hij aan dat hij slechts één van de twee opgevraagde processen-verbaal had ontvangen, wat hem zou hebben geschaad in zijn verdediging. Daarnaast vreesde hij dat mr. Kok familie was van de rechter die een eerdere klacht van hem had behandeld.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond verklaard. De kamer oordeelde dat de gronden die de verzoeker aanvoerde niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor een schending van deze onpartijdigheid.

De wrakingskamer besloot dat de behandeling van de hoofdzaken met parketnummers 02/032947-22 en 02-039307-22 zal worden voortgezet en dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen, gezien het misbruik van het wrakingsrecht. Deze beslissing werd genomen door de rechters P. Peters, M. Haerkens-Wouters en A. Leppens, in aanwezigheid van griffier mr. Rockx.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/ 418170 HA RK 24-9.
beslissing van 25 januari 2024 op het wrakingsverzoek zoals bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
verzoeker.

1.Het procesverloop

Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
 de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hoofdzaak met parketnummers 02/032947-22 en 02-039307-22,
 het door verzoeker op 18 januari 2024 gedane wrakingsverzoek,
 het proces-verbaal van de zitting van 18 januari 2024 in de hoofdzaken,
 het bericht van de gewraakte rechter van 18 januari 2024 waaruit blijkt dat zij niet in de wraking berust,
 de reactie van de gewraakte rechter van 19 januari 2024 op het wrakingsverzoek.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Kok (hierna: de rechter), optredend als politierechter in de bovengenoemde zaken.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking

3.De gronden van het wrakingsverzoek

Door verzoeker is, kort weergegeven, aangevoerd dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat door het navolgende. Verzoeker stelt dat het dossier incompleet is en het Openbaar Ministerie (OM) weigert dit aan te vullen, dat hij een verzoek heeft gedaan om twee processen-verbaal te ontvangen en hij er slechts één heeft ontvangen, waardoor hij is geschaad in zijn verdediging. Tot slot voert hij aan dat een klacht van hem tegen of over zijn advocaat kennelijk ongegrond is verklaard en dat deze uitspraak is gedaan door mr. Van Osch als plaatsvervangend voorzitter bijgestaan door mr. Kok als griffier. Verzoeker vreest dat laatstgenoemde familie is van de rechter.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft toegelicht dat de zaken reeds vier keer eerder op zitting hebben gestaan en dat de laatste keer 18 september 2023 was. Voorafgaand aan die zitting heeft verzoeker ook een wrakingsverzoek ingediend dat door de wrakingskamer bij beslissing van
14 september 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:8033) kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De rechter verzoekt krachtens artikel 515, lid 4 Sv te bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen, nu er haars inziens sprake is van misbruik van het wrakingsrecht, gezien de herhaalde wrakingsverzoeken in deze strafzaak en de motivering die hieraan ten grondslag ligt.

5.De beoordeling

Toetsingskader
5.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het OM elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de gronden
5.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kunnen uit de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden geen zwaarwegende aanwijzingen zoals bedoeld in 5.2 worden afgeleid. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
5.5.
Dat het OM weigert stukken toe te voegen aan het dossier en het daardoor volgens verzoeker incompleet is, maakt niet dat de rechter vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geobjectiveerde vrees daartoe gerechtvaardigd is. Immers is deze grond gericht op het handelen dan wel het nalaten daarvan van het OM en niet op vermeende partijdigheid van de rechter.
5.6.
Verzoeker voert ook aan dat hij het door hem opgevraagde proces-verbaal van maart 2023 niet heeft ontvangen en hij daardoor in zijn belangen is geschaad. Hij heeft kenbaar gemaakt hierover ook een klacht te hebben ingediend. Uit de door hem overgelegde stukken volgt dat zijn klacht gericht is tegen de griffier die zijn verzoek tot het verstrekken van het proces-verbaal in behandeling heeft genomen. Bovendien heeft verzoeker nagelaten te onderbouwen op welke wijze zijn belangen zijn geschaad door het niet verstrekken van het proces-verbaal dan wel waaruit de vermeende partijdigheid van de rechter blijkt.
5.7.
Verzoeker is het niet eens met de beslissing gedaan door mr. Van Osch als plaatsvervangend voorzitter bijgestaan door mr. Kok als griffier over een klacht tegen of over zijn advocaat. Wat verzoeker aanvoert over de mogelijke familierechtelijke relatie tussen de rechter en griffier mr. Kok in de hiervoor genoemde beslissing, heeft geen betrekking op de vrees voor partijdigheid van de rechter. De rechter was immers niet bij die eerdere procedure betrokken en heeft daar op geen enkele manier bemoeienis mee gehad. Bovendien is door verzoeker niet nader gemotiveerd waar de vrees voor partijdigheid uit blijkt, als de griffier mr. Kok al familie zou zijn van de rechter. Dit kan dan ook geen aanleiding zijn voor een wrakingsverzoek.
Conclusie
5.8.
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat niet gebleken is dat er sprake is van enige schijn van vooringenomenheid, dan wel van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De wrakingskamer zal het verzoek dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
5.9.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek, laat de wrakingskamer de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).
Wrakingsverbod
5.10.
Aangezien dit een tweede wrakingsverzoek van verzoeker betreft in de hoofdzaak met parketnummer 02/032947-22 (zie ECLI:NL:RBZWB:2023:8033) stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het instrument tot wraking. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoeken niet nader gemotiveerd waaruit de veronderstelde vooringenomenheid van de rechter dan bestaat. De wrakingskamer ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 515 lid 4 Sv om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in beide hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
 verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
 bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaken met parketnummer 02/032947-22 en 02-039307-22 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek,
 bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek tot wraking in het kader van de hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is genomen op 25 januari 2024 door mr. Peters, rechter en voorzitter, en mr. Haerkens-Wouters en mr. Leppens, rechters, in aanwezigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.