ECLI:NL:RBZWB:2024:1914

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
10821308 CV EXPL 23-4915
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand met mogelijkheid tot tweede kans contract

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting WonenBreburg en een gedaagde partij. De procedure betreft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de huurwoning van de gedaagde wegens huurachterstand. De eisende partij, WonenBreburg, heeft gesteld dat de gedaagde zijn huurverplichtingen niet is nagekomen, wat heeft geleid tot een aanzienlijke huurachterstand van € 2.250,57 op 1 november 2023, oplopend tot € 3.892,64 op 17 januari 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de huurachterstand heeft erkend en dat er geen sprake is van een tekortkoming van geringe betekenis. De kantonrechter heeft de vordering van WonenBreburg toegewezen, waarbij de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning gerechtvaardigd zijn. WonenBreburg heeft echter ook aangegeven bereid te zijn om een tweede kans contract met voorwaarden aan te bieden aan de gedaagde, mits deze zich aan de voorwaarden houdt. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de huur na 30 november 2023, en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10821308 \ CV EXPL 23-4915
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van
STICHTING WONENBREBURG,
te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: WonenBreburg,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze procedure gaat over de vraag of de huurovereenkomst tussen WonenBreburg en [gedaagde] moet worden ontbonden en de huurwoning moet worden ontruimd vanwege een huurachterstand.
1.2.
De kantonrechter zal de vordering van WonenBreburg toewijzen en zal hieronder in het vonnis uitleggen waarom dat zo is.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 december 2023
- het overzicht met een actuele huurstand van 17 januari 2024
- de mondelinge behandeling van 25 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] huurt de woning aan de [adres] te [plaats] van WonenBreburg, tegen betaling van een huurprijs van € 552,77 per maand.
3.2.
[gedaagde] heeft de huurtermijnen van voormelde woning niet volledig voldaan, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 2.250,57 op 1 november 2023.
3.3.
Op 17 januari 2024 bedroeg de huurachterstand € 3.892,64.

4.Het geschil

4.1.
WonenBreburg vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de huurachterstand van € 2.590,83 inclusief rente tot 9 november 2023 en kosten, de wettelijke rente over € 2.175,57 vanaf 9 november 2023, een bedrag van € 552,77 per maand na 30 november 2023 tot het tijdstip dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en een bedrag van € 552,77 per maand tot [gedaagde] de woning heeft ontruimd. WonenBreburg stelt in dat verband dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting uit de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft een achterstand laten staan in de betaling van de huur. Er was een betalingsregeling afgesproken, maar deze is [gedaagde] niet nagekomen. Er is inmiddels sprake van een zodanige huurachterstand dat die de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigt volgens Wonenebreburg. WonenBreburg vordert ook dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld en zij wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[gedaagde] erkent de huurachterstand zoals door Wonenbreburg is gevorderd. Hij heeft veel persoonlijke problemen en heeft een tijd geen inkomen gehad vanwege een geschil met zijn voormalig werkgever. Verder heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat hij bereid is begeleiding te zoeken bij een bewindvoerder en/of de gemeente.

5.De beoordeling

Huurachterstand tot en met november 2023
5.1.
Omdat [gedaagde] de huurachterstand heeft erkend staat niet ter discussie dat die achterstand nog moet worden betaald. Het bedrag aan niet betaalde huurtermijnen van € 2.250,57 zal daarom worden toegewezen. Aangezien [gedaagde] in deze betalingen een achterstand heeft, moet hij daarover ook de gevorderde wettelijke rente betalen.
Ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning
5.2.
Met betrekking tot de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, overweegt de kantonrechter als volgt. Op grond van het eerste lid van artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij, in geval van huur aan de kantonrechter, de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De vraag die beantwoord dient te worden is of de tekortkoming van [gedaagde] die bestaat uit het niet betalen van de huurtermijnen zodanig ernstig is dat de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd is.
5.3.
Vaststaat dat [gedaagde] sinds januari 2022 de huur niet meer (volledig) heeft betaald. Op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding was er een achterstand van ruim vier maanden en de huurachterstand is tijdens de procedure opgelopen (tot ruim zeven maanden op het moment van de mondelinge behandeling). Van een tekortkoming van geringe betekenis is daarom geen sprake. Het belang van [gedaagde] dient daarom te worden afgezet tegen het belang van WonenBreburg. Hoewel [gedaagde] omstandigheden heeft aangevoerd over het ontstaan van de achterstand, zijn dit geen omstandigheden die leiden tot een uitzonderingssituatie. Die omstandigheden blijven – hoe vervelend ook – voor rekening van [gedaagde] . Het is tenslotte de verantwoordelijkheid van [gedaagde] zelf om de nodige maatregelen te treffen om de huur (tijdig) te betalen ter voorkoming van nadelige gevolgen.
Het (woon)belang van [gedaagde] legt dan ook onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het belang van WonenBreburg bij een huurder die (tijdig) aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. De conclusie luidt dan ook dat het woonbelang van [gedaagde] niet zwaarder weegt, zodat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is gerechtvaardigd en zal worden toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] de woning moet verlaten.
5.4.
WonenBreburg heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat aan haar kant de bereidheid bestaat om, nadat in deze procedure vonnis is gewezen, met [gedaagde] een zogenoemd tweede kans contract met voorwaarden af te sluiten. Die voorwaarden bestaan in ieder geval in begeleiding van [gedaagde] door bijvoorbeeld een bewindvoerder en/of de gemeente. Zolang [gedaagde] zich aan de voorwaarden houdt heeft WonenBreburg niet de intentie te ontruimen. Een vonnis, waarbij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning wordt uitgesproken dient voor WonenBreburg enkel als stok achter de deur. De kantonrechter vertrouwt erop dat WonenBreburg zich aan die toezegging zal houden.
Huur na 30 november 2023 tot en met de ontruiming van de woning
5.5.
De vordering tot betaling van de huur van € 552,77 per maand door [gedaagde] aan WonenBreburg vanaf 30 november 2023 tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst zal worden toegewezen.
5.6.
De kantonrechter wijst eveneens de vordering toe tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 552,77 per maand voor de tijd dat [gedaagde] de woning nog niet heeft verlaten en ontruimt nadat de huurovereenkomst is ontbonden.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.7.
WonenBreburg maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 392,28 komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Kosten van de procedure
5.8.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van WonenBreburg als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 129,85
- griffierecht € 487,00
- salaris gemachtigde € 476,00 ( 2 punten à € 238,00)
- nakosten € 135,00
------------------
Totaal: € 1.227,85

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen WonenBreburg en [gedaagde] betreffende de woning, staande en gelegen te [plaats] , aan de [adres] ;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis met alle zich daarin bevindende personen en zaken te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije en algehele beschikking van WonenBreburg te stellen en te laten;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan WonenBreburg te betalen:
- een bedrag van € 2.590,83 aan huur tot en met 30 november 2023 (inclusief verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.175,57 vanaf 9 november 2023 tot aan de dag van de algehele betaling;
- een bedrag van € 552,77 per maand aan huur vanaf 30 november 2023 tot de ontbinding van de huurovereenkomst;
- een bedrag van € 552,77 per maand of gedeelte daarvan aan gebruiksvergoeding vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot de feitelijke ontruiming van het gehuurde;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.227,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.