Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 15 maart 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats] , eiser,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat hem een WIA-uitkering had toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 77,83% per 9 november 2020. Het UWV had dit besluit in stand gelaten na een ongegrond verklaard bezwaar. Eiser heeft beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep behandeld en vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV en de door de rechtbank ingeschakelde deskundige beoordeeld. De deskundige concludeerde dat de beperkingen van eiser op 9 november 2020 niet zijn onderschat en dat hij in staat was om vier uur per dag en 20 uur per week te werken. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 77,83% heeft vastgesteld en dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt en het griffierecht niet vergoed krijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.