ECLI:NL:RBZWB:2024:1908

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 21_2145
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat hem een WIA-uitkering had toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 77,83% per 9 november 2020. Het UWV had dit besluit in stand gelaten na een ongegrond verklaard bezwaar. Eiser heeft beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld.

De rechtbank heeft het beroep behandeld en vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV en de door de rechtbank ingeschakelde deskundige beoordeeld. De deskundige concludeerde dat de beperkingen van eiser op 9 november 2020 niet zijn onderschat en dat hij in staat was om vier uur per dag en 20 uur per week te werken. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 77,83% heeft vastgesteld en dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt en het griffierecht niet vergoed krijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2145 WIA

uitspraak van 15 maart 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. C.S. Hoitink,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 9 november 2020 (primair besluit) aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 9 november 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 77,83%. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 12 april 2021 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV, [gemachtigde] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, zodat de rechtbank een deskundige kan benoemen.
1.5.
Op 24 augustus 2022 heeft de rechtbank neuroloog prof. dr. [naam 1] (de deskundige) als deskundige benoemd.
1.6.
De deskundige heeft op 5 december 2022 haar rapport aan de rechtbank uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
1.7.
De gemachtigde van het UWV en eiser hebben op het deskundigenbericht gereageerd.
1.8.
De gemachtigde van het UWV heeft - op verzoek van de rechtbank - op de reactie van eiser op het deskundigenbericht gereageerd.
1.9.
Partijen hebben vervolgens niet te kennen gegeven dat zij behoefte hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 15 februari 2024 en vervolgens uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 9 november 2020 voor 77,83% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 november 2020 heeft vastgesteld op 77,83%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Eiser is werkzaam geweest als medewerker bedrijfsbureau bij [b.v.] Voor dit werk is hij op 12 november 2018 uitgevallen, vanwege een doorgemaakte CVA.
3.3.
In het besluit van 8 april 2019 is aan eiser een Ziektewet (ZW)-uitkering toegekend. In het besluit van 23 oktober 2019 heeft het UWV eisers ZW-uitkering na een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) ongewijzigd voortgezet.
3.4.
Op 2 augustus 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. In het primaire besluit heeft het UWV per 9 november 2020 aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar de mate van ongeschiktheid van 77,83%. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
Verzekeringsarts [naam 2] heeft eiser op 12 oktober 2020 telefonisch gesproken. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en psychisch onderzoek verricht. Er heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts stelt dat eiser adequaat is behandeld voor de CVA en dat hij van februari tot mei 2019 heeft gerevalideerd. Er lijkt sprake te zijn van een volledige terugkeer van de gezichtsvermogens aan de rechterzijde. Echter, ook lijkt sprake te zijn van forse restproblemen ten aanzien van de spraak en cognities. Zo spreekt eiser de woorden moeizaam uit en komt hij met enige moeite aan de juiste woorden. Bij stress en spanning, maar ook bij vermoeidheid, is het spreken meer gestoord. Eiser is verder sneller afgeleid, heeft moeite met prikkelselectie waardoor communicatie in een groep van meer dan drie mensen met moeite verloopt of zo belastend wordt dat eiser weg moet gaan. Ook visuele prikkels als veel producten in de supermarkt of het begeven in het drukke verkeer zijn storend. Eiser raakt sneller overprikkeld, moe en raakt het overzicht kwijt. Er was geen sprake van motorische uitval in armen of benen.
Ten aanzien van de EZWb blijkt er sprake te zijn van weinig veranderingen. Naast de spraak en cognitieve beperkingen blijkt ook nog steeds sprake te zijn van een beperkt mentaal inspanningsvermogen en energetische beperkingen met een dagelijks terugkerende recuperatiebehoefte van twee tot drie uur slapen elke middag. Op basis van de aard van de aandoening en het tot nu toe verlopen herstel worden er geen verbeteringen van de belastbaarheid verwacht. De beperkingen en belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 oktober 2020.
Verzekeringsarts b&b [naam 3] heeft het dossier bestudeerd en de medische informatie in de heroverweging betrokken. De verzekeringsarts b&b is van mening dat de beperkingen die de verzekeringsarts heeft aangenomen duurzaam zijn te achten. Dit is in lijn met het verzekeringsgeneeskundig protocol ‘beroerte’ waarin ook expliciet wordt aangegeven dat in de regel twee jaar na een beroerte er geen herstel meer valt te verwachten van de direct uit de beroerte voortvloeiende stoornissen en beperkingen. Het klinisch/medisch beeld kan nog wel verbeteren. Echter, op verzekeringsgeneeskundig vlak is na de datum in geding een substantiële verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar en/of het jaar nadien niet meer te verwachten. Eiser is echter op medische gronden niet volledig arbeidsongeschikt te achten. Wel meent de verzekeringsarts b&b dat de beperkingen die eiser door middel van een expertise van verzekeringsarts [naam 4] heeft ingebracht passend zijn en moeten worden meegenomen. De FML wordt door de verzekeringsarts b&b aangepast. De beperkingen en belastbaarheid zijn neergelegd in de gewijzigde FML van 24 maart 2021.
4.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Eiser is niet gezien door de verzekeringsarts of de verzekeringsarts b&b. Daarnaast is er geen medische informatie in bezwaar opgevraagd. Dit is onzorgvuldig, zeker nu eiser gaandeweg het gesprek verslapte, wat de verzekeringsarts kennelijk ook opmerkte.
In bezwaar heeft eiser een medische expertise laten uitvoeren door verzekeringsarts [naam 4] . De FML is naar aanleiding daarvan aangepast. De verzekeringsarts b&b heeft echter niet gemotiveerd waarom hij geen beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van afleiding door anderen. Eiser kan niet tegen prikkels en zijn mogelijkheden om zich te concentreren zijn laag.
Omdat eiser zich niet kan vinden in de gewijzigde FML, heeft hij opnieuw een medische expertise laten uitvoeren door verzekeringsarts [naam 5] . Deze komt, samengevat, tot de conclusie dat eiser meer beperkt te achten is dan door het UWV is aangehouden in de opgestelde FML. Verzekeringsarts [naam 5] heeft het dossier bestudeerd en heeft eiser gezien op het spreekuur van 14 juli 2021. Er vond geen lichamelijk onderzoek plaats, omdat de cognitieve-, taal- en energetische problematiek de boventoon voert. Er is wel aanvullende informatie ingewonnen bij de neuroloog, de revalidatiearts en de huisarts ten behoeve van de volledigheid en de zorgvuldigheid. Verzekeringsarts [naam 5] stelt dat eiser per datum in geding verminderde benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid heeft, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Het huidige oordeel van het UWV doet niet volledig recht aan de situatie van eiser per datum in geding. Eiser is meer beperkt te achten dan door het UWV is aangenomen.
4.3.
Het UWV heeft naar aanleiding van het beroep de verzekeringsarts b&b gevraagd of het beroep en/of de ingebrachte expertise van verzekeringsarts [naam 5] aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts b&b is van mening dat daar geen aanleiding voor is. Alle beperkingen die door verzekeringsarts [naam 4] in bezwaar zijn opgemerkt, zijn door de verzekeringsarts b&b overgenomen. Dit is ook in lijn met de doorgemaakte CVA. Daarnaast blijkt uit het dagverhaal van verzekeringsarts [naam 5] dat eiser zijn dag vult met eenvoudige bezigheden in huis of in de tuin, leest, de computer een half uur gebruikt voordat dit wordt onderbroken en dat hij in de middag meerdere uren bedrust houdt. Ook kijkt eiser nog tv. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat de aangenomen urenbeperking volledig tegemoetkomt aan de energetische beperkingen van eiser. De eerder aangenomen beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts b&b in lijn met het verzekeringsgeneeskundig protocol ‘beroerte’, wel duurzaam. Nu het beeld en de beperkingen, mede gezien de informatie van de huisarts en de neuroloog, volledig duidelijk zijn, is er in dit specifieke geval geen noodzaak om eiser nog (fysiek) op het spreekuur te zien.
4.4.
De door de rechtbank ingeschakelde deskundige komt na dossieronderzoek (inclusief opgevraagde medische informatie), neurologisch onderzoek, aanvullend beeldvormend onderzoek (MRI-scan hersenen) en het spreekuur met eiser, waarbij geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, tot de conclusie dat de verzekeringsartsen van het UWV de beperkingen van eiser op 9 november 2020 niet hebben onderschat. Eiser is snel vermoeid. Bij geringe inspanning treedt ernstige vermoeidheid op. Hij slaapt veel overdag en is snel overprikkeld en heeft een wat hakkelende spraak. De spraak is ook wat trager en eiser heeft soms moeite met het vinden van woorden. Dit leidt ertoe dat hij na geringe inspanningen snel is uitgeteld. Bij het neurologisch onderzoek zijn er, behoudens een wat hakkelende trage spraak en eiser die een vermoeide indruk maakt, verder geen duidelijke afwijkingen. De deskundige neemt aan dat deze klachten er op 9 november 2020 ook al waren. De deskundige stelt dat als het gaat om een infarct in de achterste schedelgroeve en mogelijk een deel van het mediagebied links, waarbij er op de MRI-scan geen afwijkingen zijn te zien en er bij neurologisch onderzoek ook geen duidelijke afwijkingen vast te stellen zijn, het niet goed te begrijpen is dat deze beperkingen nog altijd bestaan en het directe gevolg zijn van een herseninfarct. De deskundige kan instemmen met de door de verzekeringsartsen van het UWV vastgestelde belastbaarheid van eiser en de gewijzigde FML van 24 maart 2021. Ook kan de deskundige instemmen met het standpunt van het UWV dat eiser op 9 november 2020 in staat was vier uur per dag en 20 uur per week te werken.
4.5.
De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport gesteld dat uit de deskundigenrapportage duidelijk naar voren komt dat de deskundige de door hem aangenomen beperkingen onderschrijft. Dit is volledig in lijn met de eerdere rapportages. De verzekeringsarts b&b ziet daarom geen aanleiding om het eerdere oordeel te herzien.
4.6.
Eiser stelt dat hij de indruk heeft dat er niet dan wel onvoldoende kennis is genomen van de expertise van verzekeringsarts [naam 5] . Als reactie op het deskundigenonderzoek merkt eiser op dat er nog altijd sprake is van snelle overprikkelbaarheid, snelle vermoeidheid en stoornissen ten aanzien van de spraak. Dit wordt ook bevestigd in het deskundigenrapport. Voorts zijn de klachten van concentratie en geheugenverlies nog altijd aan de orde. Uit de expertise van de deskundige volgt niet waar deze klachten dan de oorzaak hebben. De deskundige begrijpt niet waarom eiser nog steeds klachten ervaart, terwijl er geen afwijkingen zijn gevonden. Er is echter geen nader onderzoek verricht om de (neurologische) oorzaak te achterhalen. Een neuropsychologisch onderzoek (NPO) had volgens eiser in de rede gelegen.
De deskundige kan instemmen met de door het UWV vastgestelde beperkingen uit de rapportages van 24 maart 2021 en 4 november 2021. De antwoorden van de deskundige op deze vragen zijn echter niet onderbouwd en zeer kort. Voor eiser is dit standpunt onbegrijpelijk nu de beantwoording van de vragen niet is onderbouwd en niet wordt gestoeld met een medische onderbouwing.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Hoewel de verzekeringsartsen van het UWV eiser niet op het spreekuur hebben gezien, kan de rechtbank eiser niet volgen in de stelling dat het onderzoek daardoor onzorgvuldig is geweest. In de primaire fase was sprake van een telefonisch spreekuur. Gezien de voorliggende gegevens had een lichamelijk onderzoek volgens de verzekeringsarts geen toegevoegde waarde. Uit het dossier blijkt verder dat er op 13 januari 2021 telefonisch contact is geweest tussen het UWV en de gemachtigde van eiser. Uit dat telefonisch contact blijkt dat de verzekeringsarts b&b zich voldoende geïnformeerd achtte en niet bij de hoorzitting aanwezig zou zijn. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens aangegeven ook niet bij de hoorzitting aanwezig te zijn, omdat een hoorzitting zonder verzekeringsarts geen toegevoegde waarde zou hebben. Uit niets blijkt dat eiser zelf heeft aangedrongen op een hoorzitting in aanwezigheid van de verzekeringsarts b&b. Verder heeft eiser niet onderbouwd waarom het toch nodig was hem op het spreekuur te zien.
De verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 4 november 2021, na het bestreden besluit, gemotiveerd dat het niet noodzakelijk was om eiser nog (fysiek) op het spreekuur te zien. Het beeld en de beperkingen van eiser waren voor de verzekeringsarts b&b, mede gezien de informatie van de huisarts en neuroloog, volledig duidelijk. De rechtbank kan deze motivering volgen.
Ook het standpunt dat de verzekeringsarts b&b nadere medische informatie had moeten opvragen, kan de rechtbank niet volgen. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd dat er met eigen onderzoek en de in het dossier aanwezige informatie (een weergave van de bezwaren op medisch gebied en de expertise van verzekeringsarts [naam 4] van 22 december 2020) voldoende gegevens voorhanden waren om een weloverwogen oordeel te geven. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de verzekeringsarts b&b kan worden gevolgd. Eiser heeft onvoldoende duidelijk gemaakt welke medische informatie er dan is gemist en welke informatie de verzekeringsartsen van het UWV nog hadden moeten opvragen. Eiser heeft zelf ook de mogelijkheid gehad om in bezwaar of in beroep nadere aanvullende medische informatie in te dienen. Van deze gelegenheid heeft eiser geen gebruik gemaakt.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door haar ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige haar overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De door eiser tegen dit rapport aangevoerde bezwaren vormen geen aanleiding om de conclusie van de deskundige niet te volgen. Daar komt bij dat de verzekeringsarts b&b in reactie op eiser zijn bezwaren heeft gemotiveerd dat de antwoorden van de deskundige op de vraagstelling weliswaar kort zijn, maar volledig in lijn zijn met de onderzoeksbevindingen. Gezien de bevindingen van de deskundige is er volgens de verzekeringsarts b&b met de aangenomen beperkingen in de FML, inclusief urenbeperking, in ruime mate tegemoetgekomen aan de medische situatie van eiser. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Het oordeel van de onafhankelijke, door de rechtbank ingeschakelde deskundige wordt dus gevolgd.
Nu de rechtbank niet is gebleken dat in de gewijzigde FML van 24 maart 2021 de beperkingen van eiseres zijn onderschat, gaat zij voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Medior Soldering Operator (Sbc-code 111180), Assembly Worker A & Monteur 3 (Sbc-code 267041) en Productiemedewerker Samensteller (Sbc-code 271130).
5.2.
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat de functies niet passend zijn, omdat in dit werk de mogelijkheden van eiser voor wat betreft de arbeidstijden worden overschreden. Werkzaamheden/taken kunnen maximaal een uur worden volgehouden. Hierna is substantieel rust nodig waarna er weer een taak kan worden verricht.
In navolging van de expertise door [naam 5] meent eiser dat er ten onrechte geen beperking is aangenomen op het item afleiding door anderen. In de functie Productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) is afleiding door anderen een kenmerkende belasting. Ook vasthouden van de aandacht levert volgens eiser een overschrijding op. Daarnaast heeft eiser aangegeven dat ingespannen kijken nog altijd lastig is en dat hij daarom ook deze functie niet kan uitvoeren, nu gedurende de hele dag zeer kleine details bekeken moeten worden.
Binnen de SBC-code 287041 zijn een tweetal functies passend beoordeeld. Voor de functie van Monteur 3 geldt een opleidingseis waaraan eiser niet voldoet, nu hij louter een LTS diploma heeft behaald (meer in het bijzonder een bakkersopleiding, dus geen technische opleiding). Daar gaat de arbeidsdeskundige b&b ten onrechte aan voorbij. Hiermee miskent hij dat de hoogste opleiding die eiser heeft afgerond, van een lager niveau was. Omdat eiser lang bij dezelfde werkgever werkte, kon hij uiteindelijk taken uitvoeren die zijn opleidingsniveau overstegen. Dit betekent echter niet dat ervan uit kan worden gegaan dat er sprake is van MBO werk- en denkniveau. Met zijn woordvind- en concentratieproblemen, is het niet reëel om aan te nemen dat eiser aan die voorwaarde voldoet. Het eigen maken van informatie is voor eiser lastig. Ook levert deze functie een overschrijding van het item vasthouden van de aandacht op. In de andere functie die bij deze Sbc-code hoort, is een kenmerkende belasting dat er sprake is van storingen. Op dit item is eiser beperkt. Bij afleiding is eiser de draad kwijt en vergeet hij waar hij gebleven was of om de taak af te maken. Dat het werk amper onderbrekingen kent die ertoe leiden dat eiser zich op een andere deeltaak moet richten, neemt niet weg dat onderbrekingen wel aan de orde zijn en de functie om deze reden niet passend is.
In de functie Samensteller kunststof en rubberproducten (SBS-code 271130) levert het item vasthouden van de aandacht een overschrijding op. In dit werk is lezen belangrijk. Dat sprake is van eenvoudig werk, is een farce. Voor eiser is het onmogelijk het werk uit te voeren, ondertussen te lezen en te tellen. Er moeten pakketten worden samengesteld. Wanneer eiser het ene heeft gepakt, of het andere heeft geteld, is hij al vergeten wat hij verder nog moet doen.
5.3.
De arbeidsdeskundige b&b heeft naar aanleiding van het beroep bezien of er reden is om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt. De arbeidsdeskundige b&b concludeert dat er geen aanleiding bestaat om het arbeidsdeskundig standpunt aan te passen. De arbeidstijden worden niet overschreden. In de FML is niet opgenomen dat eiser taken maximaal een uur kan volhouden. Er wordt niet meer dan vier uur per dag en 20 uur per week gewerkt.
Met betrekking tot de functie van Medior Solding Operator stelt de arbeidsdeskundige b&b dat er door de verzekeringsartsen geen beperking is aangenomen op item 1.8.1 (afleiding door anderen). Daarom is er geen overschrijding van de belastbaarheid van eiser. Er is geen sprake van een overschrijding van item 1.1 (vasthouden van de aandacht). De gronden die betrekking hebben op item 2.1 (zien) hebben niet geleid tot een aanpassing van de FML, zodat hieromtrent uitgegaan moet worden dat eiser dit volgens de norm kan.
Ten aanzien van de functie Monteur 3 stelt de arbeidskundige b&b dat eiser vergeet te vermelden dat het in deze functie gaat om een denk- en werkniveau van MBO 1. Dat is de laagste van de vier MBO-niveaus. Dat een MBO-niveau 1 hoger is dan een LTS-opleiding, klopt niet. Beide behoren tot opleidingsniveau 3. Er geldt voor MBO-niveau 1 geen eis met betrekking tot de vooropleiding. Nu eiser na de afgeronde LTS-opleiding ook werkzaamheden heeft verricht op tenminste MBO-niveau 1, acht de arbeidsdeskundige b&b hem onveranderd te beschikken over dit werk- en denkniveau. Dat eiser dit niveau heeft verkregen nadat hij dertig jaar bij dezelfde werkgever heeft gewerkt, maakt dit niet anders. Het niveau is immers verkregen. Dat eiser meent na zijn uitval niet meer over dit niveau te beschikken, maakt onderdeel uit van de weging van de belasting in functies op basis van zijn belastbaarheid. Er is geen sprake van een overschrijding van item 1.1 (vasthouden van de aandacht). In deze functie is er geen sprake van een kenmerkende belasting dat ziet op storingen en onderbrekingen (item 1.8.3). Daarnaast kan de stelling dat eiser geen storingen en onderbrekingen aankan, niet worden gevolgd, nu de verzekeringsarts enkel heeft gesteld dat het geen hoofdonderdeel van de functie mag zijn. Zoals gemotiveerd in de Resultaat functiebeoordeling zullen er zelden storingen en onderbrekingen zijn en dit maakt dus geen hoofdonderdeel van de functie uit.
Ten aanzien van de functie Productiemedewerker samensteller kunststof en rubberproducten verwijst de arbeidsdeskundige b&b ook naar de Resultaat functiebeoordeling. Daarin heeft hij gemotiveerd dat het vasthouden van de aandacht (item 1.1) niet wordt overschreden. De verzekeringsarts heeft geen beperking aangenomen ten aanzien van item 2.5 (lezen), zodat het goed kunnen lezen van artikelnummers, werkbronnen en aantallen geen belemmering kan zijn voor het uitvoeren van deze functie. De beperking in herinneren die volgens eiser aanwezig is, is niet vastgelegd in de FML. Hoewel ‘eenvoudig’ inderdaad een subjectief begrip is, is het op basis van een werkorder pakken van een x-aantal producten en deze volgens een fotoanimatie op de juiste plek in een pakket stoppen, zeker niet complex te noemen. De arbeidsdeskundige b&b wijst erop dat eiser eventueel ook aantekeningen kan maken waar hij is gebleven en de producten die hij al heeft geplaatst 1 voor 1 kan afstrepen op de werkorder. Ook zijn storingen en onderbrekingen geen kenmerkende belasting.
5.4.
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit mede voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.8 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige b&b voldoende gemotiveerd waarom eiser voldoet aan het opleidingsniveau voor de functie Monteur 3. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b uitgebreid en afdoende heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies voor eiser passend zijn en passen binnen de belastbaarheid van eiser.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 77,83%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 november 2020 heeft vastgesteld op 77,83%.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 november 2020 heeft vastgesteld op 77,83%
.
8. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 15 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen:
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.