ECLI:NL:RBZWB:2024:1902

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_3614
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om planschadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een vergoeding van planschade beoordeeld. Eiseres had een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 2], die op 22 februari 2022 werd afgewezen. Het college verklaarde de bezwaren van eiseres ongegrond in een besluit van 23 mei 2023. De rechtbank behandelt het beroep op zitting op 31 januari 2024, waarbij de gemachtigde van eiseres en deskundigen aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat het college het verzoek om planschadevergoeding op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank toetst de rechtmatigheid van de besluiten en stelt vast dat de schade die eiseres stelt te hebben geleden, niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat deze niet is veroorzaakt door besluiten die na 18 augustus 2015 onherroepelijk zijn geworden. De rechtbank legt uit dat de beoordeling van planschade afhankelijk is van de vergelijking tussen het oude en nieuwe planologische regime. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een agrarisch bedrijf op haar perceel in 2011, wat van belang is voor de beoordeling van de planschade. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat het college geen planschadevergoeding hoeft te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.H.P. Bullens),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 2]

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een vergoeding van planschade als gevolg van Reparatieplan Buitengebied [plaats 2] ’ en daarop volgende vergunningen en afwijkingen.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 22 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 mei 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de weigering een tegemoetkoming in de planschade te verstrekken in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Inhoudelijk verwijst hij grotendeels naar het aanvullend advies van zijn adviseur, de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ). Op 19 januari 2024 heeft eiseres een reactie op het verweerschrift toegezonden.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres die vergezeld werd door [naam 1] , de partner van eiseres. [naam 2] was aanwezig als deskundige voor eiseres. Eiseres zelf was afwezig. Voor verweerder verschenen de gemachtigde en mr. [deskundige] als deskundige.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college het verzoek om planschadevergoeding op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank gaat daarbij uit van de rechtmatigheid van de onherroepelijke besluiten waarvan eiseres meent schade te hebben ondervonden. De rechtbank toetst in het kader van deze procedure niet of die besluiten op goede gronden tot stand zijn gekomen. Dat is al getoetst of had getoetst kunnen worden in een procedure tegen die specifieke besluiten.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1
Per 1 januari 2024 geldt de Omgevingswet. De Wet ruimtelijke ordening, die de grondslag vormt voor het verzoek om planschadevergoeding is daarmee vervallen. Op grond van het overgangsrecht blijft het oude recht van toepassing tot het besluit op dit verzoek onherroepelijk wordt en bij toewijzing van het verzoek, de schadevergoeding volledig is betaald. [1] De rechtbank moet dus nog toetsen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader planschade
5. Voor de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade wordt onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, met het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime. In die vergelijking wordt in beginsel uitgegaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. Indien het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, bestaat aanleiding voor afwijking van dit uitgangspunt.
Schadeveroorzakend besluit
6. Eiseres stelt schade te hebben geleden als gevolg van bestemmingsplan ‘Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied [plaats 2] ’ en alle daaropvolgende planologische regimes, waaronder het ‘Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied [plaats 2] ’. Dat laatste plan is met name relevant voor de indirecte planschade.
6.1
Een verzoek om planschade moet worden ingediend binnen 5 jaar nadat het schadeveroorzakende besluit onherroepelijk is geworden. [2] Eiseres heeft haar verzoek op 18 augustus 2020 ingediend. Dat betekent dat alleen schade die is veroorzaakt door besluiten die op of na 18 augustus 2015 onherroepelijk zijn geworden nog voor vergoeding in aanmerking komt. Het ‘reparatieplan Buitengebied [plaats 2] ’ is op 24 augustus 2016 in werking getreden. Het laatste deel van dit plan is op 28 november 2018 onherroepelijk geworden. Dat betekent dat schade als gevolg van ‘reparatieplan Buitengebied [plaats 2] ’ en de opvolgende planologische regimes in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt. Schade die voortvloeit uit wijzigingen door eerdere besluiten valt buiten de reikwijdte van het verzoek en kan ook op basis van de wet niet meer voor vergoeding in aanmerking komen.
Dit houdt in dat een eventuele waardedaling vanwege het toekennen van de bestemming ‘Wonen’ aan het voorste gedeelte van het perceel, waarop het woonhuis staat, niet meer beoordeeld kan worden, omdat het besluit dat daartoe heeft geleid al voor 18 augustus 2018 onherroepelijk was.
Welke schade is vastgesteld?
7. Het college heeft in navolging van het advies van SAOZ vastgesteld dat er een waardevermindering heeft plaatsgevonden voor het perceel [adres 1] als gevolg van het vaststellen van ‘Reparatieplan Buitengebied [plaats 2] ’. Het betreft daarbij de waardevermindering van dat perceel als gevolg van de planologische wijzigingen op de percelen [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , waarbij het meeste nadeel is ontstaan vanwege de ruimere bedrijfsbestemming op nummer [adres 3] . Dit is indirecte planschade die is getaxeerd op € 10.000,-.
7.1
Het college stelt dat de gebruiksmogelijkheden van de schuur achter de woning juist zijn verruimd, zodat uit die gebruikswijziging geen planologisch nadeel volgt. Het college heeft dus geen directe planschade vastgesteld.
7.2
Het college heeft eiseres geen planschadevergoeding toegekend omdat het getaxeerde schadebedrag volgens het college onder de drempel van het normaal maatschappelijk risico blijft.
Status Beheersverordening Buitengebied [plaats 1]
8. Eiseres stelt dat de Beheersverordening Buitengebied [plaats 1] niet goed terug te vinden is op ruimtelijkeplannen.nl. De bekendmaking is niet correct geweest waardoor deze niet in werking is getreden.
8.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals ter zitting is besproken, is de Beheersverordening correct bekend is gemaakt. [3] Dat houdt in dat de Beheersverordening Buitengebied [plaats 1] in werking is getreden en de planologische wijzigingen als gevolg van deze Beheersverordening niet alsnog in de planvergelijking betrokken kunnen worden, anders dan als (deel van de) oude planologische toestand.
Heeft het college de planvergelijking op een juiste manier uitgevoerd?
9. Volgens eiseres heeft het college de planvergelijking niet op een juiste en volledige manier uitgevoerd. Zo is bij de vaststelling van het oude planologische regime ten onrechte geen rekening gehouden met gemeentelijk beleid. Dat betekent dat ten onrechte niet mee is gewogen dat het bouwvlak op grond van het oude beleid gesplitst kon worden.
Ten onrechte is de commissie bezwaarschriften en daarmee het college er vanuit gegaan dat het feit dat de bestemmingsplanherziening rechtmatig is, inhoudt dat er geen sprake is van een planologische verslechtering.
Met het verliezen van een agrarisch bouwblok zijn veel mogelijkheden vervallen. Met het bouwvlak is elders in de omgeving een megastal gebouwd, 2500 m² detailhandel toegestaan, een kinderspeelparadijs met hotel toegestaan, een ijssalon met detailhandel gebouwd, golfbanen met clubgebouwen gebouwd en zijn woningen en andere bedrijven toegestaan. Ook was een bouwblok op afstand mogelijk. Dat kan nu niet meer, terwijl eiseres wel grond aan de overkant heeft. Verder is het recht op nieuwvestiging vervallen.
SAOZ had de bouwmogelijkheden onder het oude plan uitputtend moeten benoemen. Dat is ten onrechte niet gebeurd.
9.1
De rechtbank is van oordeel dat SAOZ en het college het beleid, waaronder de ‘kadernota’ terecht niet hebben meegenomen in de vergelijking van de planologische regimes. Beleid maakt immers, alvorens een beleid heeft geleid tot een juridisch bindende planologische wijziging, geen deel uit van het planologische regime. Het college heeft terecht het geldende bestemmingsplan, de geldende Beheersverordening en de rechtsgeldig toegestane afwijkingen hiervan als zijnde het oude planologische regime vergeleken met het nieuwe planologische regime, te weten de juridische situatie na vaststelling van het ‘Reparatieplan Buitengebied [plaats 2] ’.
Bij bepaling van de oude planologische toestand hoefde het college daarom geen rekening te houden met beleid op grond waarvan een splitsing van bouwvlakken mogelijk zou zijn geweest.
9.2
SAOZ heeft aan de hand van de geldende planologische regimes een vergelijking gemaakt. Daarin komt niet naar voren dat op de agrarische gronden detailhandel, kinderspeelparadijzen, hotels, golfbanen of andere genoemde ontwikkelingen zijn toegestaan. Eiseres geeft zelf ook niet aan dat dit past in een oud planologisch regime. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit niet meegenomen hoeft te worden in het oude planologische regime bij de planvergelijking en niet kan leiden tot planschade.
9.3
SAOZ heeft uitgebreide vergelijkingen gemaakt tussen verschillende planologische regimes, zowel met betrekking voor de gestelde directe planschade als voor de gestelde indirecte planschade. Daarbij worden de ruimste bouw- en gebruiksmogelijkheden met elkaar te vergelijken en op basis daarvan wordt bepaald of en in hoeverre er sprake is van planschade. Anders dan eisers veronderstellen, is voor een dergelijke vergelijking niet noodzakelijk dat elke potentiële bouw- of gebruiksmogelijkheid wordt benoemd en beoordeeld. Eiseres stelt niet dat SAOZ niet de ruimste bouwmogelijkheden heeft beoordeeld en ook niet welke voor de beoordeling van de planschade relevante bouwmogelijkheden door SAOZ zijn gemist. Het argument dat alle bouwmogelijkheden limitatief opgesomd moeten worden leidt daarom niet tot een gegrond beroep.
Is er directe planschade doordat er geen zelfstandig bedrijf meer gevestigd kan worden?
10. Eiseres stelt dat onder de Beheersverordening Buitengebied [plaats 1] een zelfstandig bedrijf gevestigd kon worden. De Beheersverordening regelde dat wat er was, behouden bleef. Bestaande agrarische bedrijven waren toegestaan. De Beheersverordening regelde dat de niet benutte verbalen bouwblokken vervielen. Op het perceel van eiseres was het verbale bouwblok wel benut voor een agrarisch bedrijf, te weten een boomkwekerij. Er was dus nog sprake van een agrarisch bouwblok. Na in werking treden van het Reparatieplan is dit er niet meer en is nieuwvestiging niet meer mogelijk.
10.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in 2011 nog sprake was van een agrarisch bedrijf op het perceel. Van belang voor de vraag of er nog een verbaal agrarisch bouwblok aanwezig was onder de Beheersverordening is of er op het moment van het ter inzage leggen van deze Beheersverordening in 2011 legaal een agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing aanwezig was.
Niet in geding is dat de grootvader van eiseres rond 1989 zijn kalvermesterij op het perceel heeft beëindigd. In 2000 heeft eiseres het perceel overgenomen. De door eiseres overgelegde bewijsmiddelen gaan over 2012 en 2013 (meitellingen) en 2023 (GLB-subsidie). Uit die gegevens blijkt ook niet welke activiteiten op het perceel plaatsvonden. Het enkele feit dat eiseres in de Kamer van Koophandel staat ingeschreven met haar eenmanszaak waarmee ze sierplanten teelt en schapen, geiten, paarden en ezels fokt en houdt, is onvoldoende om vast te stellen dat er in 2011 op het perceel een agrarische bedrijf was gevestigd. Daarbij speelt mee dat 11 juli 2000 als startdatum is opgenomen, maar dat dit pas op 2 januari 2015 als zodanig is geregistreerd. Hieruit kan niet worden afgeleid dat er in 2011 daadwerkelijk agrarische bedrijfsmatige activiteiten op het perceel plaatsvonden. Ter zitting is namens eiseres slechts verklaard dat er sprake was van agrarische opslag op het perceel.
Blijkens eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is ook de ABRvS daarvan uitgegaan. [4] Ook in die procedures heeft eiseres het kennelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij in 2011 op het perceel een agrarisch bedrijf exploiteerde.
Had het college de ruilverkaveling moeten betrekken in de beoordeling van directe planschade?
11. Eiseres stelt dat het college geen rekening heeft gehouden met de ruilverkavelingsprocedure waarvan in 2011 sprake was. Door het vervallen van de agrarische bestemming heeft haar perceel een lagere prioritering gekregen.
11.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Een besluit in het kader van de ruilverkaveling kan niet tot planschade leiden. De schade-oorzaken die kunnen leiden tot planschade zijn limitatief opgesomd in art 6.1 van de Wro. Er geen ruimte is om een nieuwe schade-oorzaak toe te voegen. [5]
Hier is een schadeverzoek aan de orde met betrekking tot een planologische wijziging in 2016 en daaropvolgende omgevingsvergunningen. De ruilverkavelingsprocedure liep in 2011. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt welk verband er is tussen het vermeende schadeveroorzakende besluit en de ruilverkaveling. De rechtbank kan niet tot het oordeel komen dat de ruilverkavelingsprocedure via het Reparatieplan tot planschade heeft geleid en dat het college de ruilverkavelingsprocedure bij de vaststelling van de planschade moest betrekken.
Is bij de bepaling van indirecte planschade, ten onrechte schade als gevolg van illegale ontwikkelingen op de Gelderdonksestraat niet meegewogen?
12. Eiseres stelt dat het college geheel niet heeft gereageerd op indirecte planschade als gevolg van ontwikkelingen aan de [straat] . Eiseres stelt dat de situatie op nrs. [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] gedeeltelijk illegaal is.
12.1
SAOZ heeft de maximale planologische mogelijkheden per perceel vergeleken. Daarbij is ook gekeken naar indirecte planschade als gevolg van planologische wijzigingen op de percelen [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] . Dit is terug te vinden in het definitieve advies. Daarbij zijn verleende bouwvergunningen meegenomen. Als er sprake zou zijn van schade ten gevolge van een illegale situatie in het verleden of na de planologische wijziging, is dat niet relevant voor de vaststelling van het planologisch nadeel. Die schade wordt dan immers niet zozeer veroorzaakt door de wijziging van het planologische regime maar veeleer door onrechtmatig handelen van de betrokkenen op die percelen, of het niet handhavend optreden tegen dat handelen.
Waardebepaling
13. Eiseres stelt dat ze de taxatie niet kan volgen en dat die volgens haar onjuist is. Eiseres heeft een deskundige meegenomen naar de zitting om dit punt nader te onderbouwen.
13.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. SAOZ heeft als reactie op de zienswijze van eiseres de gehanteerde waardes in het definitieve advies onderbouwd met relevante referenties. In het bezwaar- en beroepschrift heeft eiseres hier niet inhoudelijk op gereageerd. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde om de gehanteerde waardes dan ter zitting alsnog ter discussie te stellen. Zij zal dan ook uit gaan van de door SAOZ gehanteerde waarden die door eiseres niet eerder zijn bestreden. Dat houdt in dat de rechtbank uitgaat van een waardedaling als gevolg van planologische maatregelen van € 10.000,-.
Normaal maatschappelijk risico
14. Eiseres stelt dat het normaal maatschappelijk risico alleen van toepassing is bij indirecte planschade. Op schade als gevolg van de bestemmingswijziging van het eigen perceel is het normaal maatschappelijk risico niet van toepassing. Zij is het ook niet eens met het naar 3% verhoogde normaal maatschappelijk risico. Aan de twee voorwaarden om dit te kunnen verhogen, namelijk dat de ontwikkeling passend is in de structuur van de omgeving en in een gedurende een reeks van jaren gevoerd ruimtelijk beleid past, is allebei niet voldaan. Er is dan geen ruimte om het normaal maatschappelijk risico te verhogen. [6]
14.1
SAOZ motiveert dat het al een langjarig beleid is dat het naastgelegen perceel een bedrijfsbestemming krijgt. Al in bestemmingsplan ‘Buitengebied [plaats 2] ’ dat op 4 september 2012 is vastgesteld, maar later door de Afdeling is vernietigd, had het perceel [adres 3] een bedrijfsbestemming gekregen. Dat wijst erop dat dit een langlopende beleidslijn is. SAOZ erkent dat de bedrijfsmatige ontwikkelingen slechts gedeeltelijk als passend in het agrarische gebied kan worden aangemerkt. Zij verhoogt het normaal maatschappelijk risico daarom niet naar 4%. Een forfait van 3% doet recht aan de omstandigheden.
14.2
Het college heeft het normaal maatschappelijk risico naar het oordeel van de rechtbank op 3% vast mogen stellen. Er is geen directe planschade vastgesteld, zodat de regel dat het minimale forfait van 2% niet geldt bij schade als gevolg van een bestemmingswijziging van het eigen perceel [7] hier niet geldt.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende heeft aangetoond dat de planologische wijziging past in een meerjarig gevoerd beleid. Dit rechtvaardigt een verhoging van het normaal maatschappelijk risico tot 3%. Een verdere verhoging tot 4%, die niet is toegepast, is niet passend omdat de ontwikkeling slechts beperkt in de omgeving past.
Is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen?
15. Eiseres stelt dat zowel het college als de commissie bezwaarschriften volledig steunen op het advies van SAOZ. Ze hebben niet goed genoeg gekeken of dit advies wel goed is en hebben zo niet voldaan aan de vergewisplicht.
15.1
Het college mag zich in beginsel verlaten op een deskundigenadvies zoals dat van SAOZ. Een dergelijk advies wordt ingewonnen omdat het college zelf niet de specialistische kennis in huis heeft om de planschade vast te stellen. Daarbij moet het college zich er wel van vergewissen dat dit onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en op de juiste feiten is gebaseerd. Het college heeft inhoudelijk meegekeken in het advies van SOAZ en heeft ook zelf veel feiten aangeleverd. Hij had geen reden om te twijfelen aan de juistheid hiervan. Eiseres heeft niet aangegeven op welke punt, anders dan die in deze uitspraak inhoudelijk besproken worden, het advies niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen en het college tot een verkeerd oordeel is gekomen. Het college mocht zijn besluitvorming daarom op dit advies baseren.

Conclusie en gevolgen

16. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat zij van oordeel is dat het college de planschade op een juiste manier heeft vastgesteld. Het college hoeft daarom geen tegemoetkoming in de planschade aan eiseres te betalen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 18 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet ruimtelijke ordening

Artikel 6.1

1. Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;[. . .]
3.De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.
4.Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, e, f of g, moet worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop die oorzaak onherroepelijk is geworden.
5.Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een aanhouding als bedoeld in het tweede lid, onder d, kan eerst, en moet worden ingediend binnen vijf jaar na terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan.
6.Schade als gevolg van een bepaling als bedoeld in artikel 3.3 of artikel 3.6, eerste lid, onder c, of artikel 3.38, derde of vierde lid, wordt eerst vastgesteld op grond van een krachtens die bepalingen genomen besluit.

Artikel 6.2

1. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager.
2. In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:
van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;
van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:
1°. van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2°. van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.

Artikel 6.3

Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;
de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.
Invoeringsweg Omgevingswet
Artikel 4.19. (nadeelcompensatie artikel 6.1, tweede lid, onder a, b, e of f, van de Wet ruimtelijke ordening)
1. Het oude recht blijft van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als voor de inwerkingtreding van die wet schade is veroorzaakt door het van kracht worden van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder a, b, e of f, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:
a. een aanvraag om een besluit als bedoeld in het eerste lid is ingediend, of
b. een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid ter inzage is gelegd,
en het besluit van kracht wordt na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding, veroorzaakt door dat besluit, als dat is ingediend binnen vijf jaar nadat het besluit van kracht is geworden.
3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
4. Afdeling 4.1 is in die gevallen niet van toepassing.

Voetnoten

1.Artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet
2.Artikel 6.1, vierde lid van de Wro
3.Staatscourant 14 juni 2011, 2011:10328
4.Zie ABRvS, 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1984 en ABRvS, 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:473
5.Zie ABRvS, 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582
6.ABRvS, 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402
7.Artikel 6.2 Wro