ECLI:NL:RBZWB:2024:1885

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
02-131093-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis in strafzaak met ernstige bezwaren

Op 20 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van een verdachte die wordt beschuldigd van drie moorden met een (automatisch) vuurwapen. De verdachte, geboren in 1998 te Amsterdam en momenteel gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, had op 14 maart 2024 een verzoekschrift ingediend om zijn voorlopige hechtenis te schorsen, zodat hij een onherroepelijke gevangenisstraf van 47 maanden zou kunnen uitzitten.

De rechtbank heeft het strafdossier bestudeerd en zowel de officier van justitie als de raadsman van de verdachte gehoord. De verdachte heeft schriftelijk afstand gedaan van het recht om te worden gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren bestaan tegen de verdachte, die in voorlopige hechtenis zit op basis van de 12-jaars grond. De raadsman heeft nieuwe informatie gepresenteerd over het gevangenisregime, maar deze was niet voldoende om de zorgen van de rechtbank weg te nemen.

De rechtbank heeft eerder, op 29 februari 2024, een identiek verzoek afgewezen omdat er meer duidelijkheid nodig was over het gevangenisregime en de mogelijkheid van detentiefasering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de nieuwe informatie over het gevangenisregime niet voldoende was om te bepalen of er in de periode tot 6 januari 2025 sprake zou zijn van detentiefasering. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-131093-23
beslissing op verzoek schorsing van de voorlopige hechtenis van de raadkamer d.d. 20 maart 2024
(artikel 80 Wetboek van Strafvordering)
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1998 te Amsterdam, inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] feitelijk verblijfsadres:
[adres] , nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
Raadsman mr. R.M.G. Sussenbach.

Procedure

Op 14 maart 2024 is op de griffie van de rechtbank een verzoekschrift ingekomen dat strekt tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie en de raadsman gehoord. Verdachte heeft schriftelijk afstand gedaan van het recht te worden gehoord.

Beoordeling

Ten aanzien van verdachte bestaan ernstige bezwaren ten aanzien van drie moorden met een (automatisch) vuurwapen. Hij zit in voorlopige hechtenis op grond van de 12-jaars grond.
Thans verzoekt de raadsman van verdachte aan de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen ten einde een onherroepelijke gevangenisstraf uit te zitten van 47 maanden.
De rechtbank heeft als vaste rechtspraak dat op grond van Europees recht een dergelijk verzoek als regel gehonoreerd wordt, tenzij er gegronde redenen zijn een dergelijk verzoek af te wijzen.
In dit verband wijst de rechtbank erop dat op de pro forma zitting van 29 februari 2024 een identiek verzoek is afgewezen, omdat de rechtbank (meervoudige kamer) meer duidelijkheid wilde hebben over het gevangenisregime. De rechtbank begrijpt dat de rechtbank (meervoudige kamer) geïnformeerd wilde worden over de vraag of verdachte tijdens de langdurige detentie mogelijk in aanmerking zou komen voor verlof, en zo ja wanneer. De rechtbank (meervoudige kamer) wilde niet dat het gevangenisregime uit gefaseerd zou worden, in die zin dat verdachte tijdens het gevangenisregime in vrijheid buiten de gevangenis zou komen (detentiefasering).
Op de zitting van 20 maart 2024 van de rechtbank heeft de raadsman als nieuwe informatie overgelegd dat verdachte tot 6 januari 2025 aan het gevangenisregime onderworpen zal zijn.
Deze nieuwe informatie is voor de rechtbank echter niet voldoende om te bepalen of in de periode tot 6 januari 2025 sprake zal zijn van enige detentiefasering. Daarmee heeft de raadsman thans niet voldoende informatie overgelegd om de zorgen van de rechtbank dat verdachte tijdens het gevangenisregime mogelijk in vrijheid buiten de gevangenis zou komen, weg te nemen.
In het bovenstaande ziet de rechtbank thans reden het verzoek tot schorsing af te wijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot schorsing af.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 20 maart 2024 door:
mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter,
mr. R.J.H. van der Linden en mr. D. Fontein, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P.E. Jacet, griffier.