ECLI:NL:RBZWB:2024:1883

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
02/270232-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig en onoplettend rijden

Op 21 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 oktober 2021 in Hulst een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1996, reed met een personenauto en heeft daarbij een overstekende voetgangster aangereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, onder andere doordat zijn zicht werd belemmerd door twee passagiers op de bijrijdersstoel. De verdachte reed met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en heeft niet tijdig kunnen remmen of uitwijken om een botsing te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW).

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/270232-22
vonnis van de meervoudige kamer van 21 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J. Schuttkowski, advocaat te Hulst.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval, waarbij zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, subsidiair ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar op de weg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Er is sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijden en van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna WVW). Het ontbreekt aan overtuigend bewijs dat verdachte harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximale snelheid. Daarnaast is sprake geweest van een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer wat nog geen schuld hoeft op te leveren. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en verder naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Schuld in de zin van roekeloosheid is de zwaarste aan opzet grenzende schuldvorm. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van roekeloosheid, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van dit onderdeel van het onder 1 primair tenlastegelegde.
De rechtbank stelt, gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, vast dat verdachte op 24 oktober 2021 in Hulst als bestuurder van een personenauto een overstekende voetgangster heeft aangereden.
Door verdachte is verklaard dat zijn zicht werd belemmerd, doordat er twee passagiers naast hem samen op de bijrijdersstoel zaten. Hij verklaarde op het moment van het ongeval ongeveer 50 kilometer per uur te hebben gereden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door als bestuurder en eigenaar van de auto toe te staan dat de passagiers gezamenlijk plaatsnamen op de bijrijdersstoel, zelf een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen. Als bestuurder van de auto was hij verantwoordelijk voor hetgeen zich tijdens het rijden in de auto afspeelde. Verdachte heeft zelf de keuze gemaakt om toch te gaan en blijven rijden, terwijl zijn zicht werd belemmerd. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte, voordat het ongeval plaatsvond, al een tijd met hoge snelheid door de wijk aan het rijden was, waarbij hij gevaarlijk rijgedrag vertoonde en niet oplette. Daarbij werd door de passagiers provocerend gedrag vertoond naar voorbijgangers, wat ook voor de nodige afleiding voor verdachte moet hebben gezorgd. Gelet op deze omstandigheden die aan het ongeval voorafgingen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer.
Ten aanzien van de geldende maximumsnelheid in de Tabakstraat ten tijde van het ongeval overweegt de rechtbank als volgt. Door verdachte is in zijn verhoor bij de politie verklaard dat de borden waarop de maximumsnelheid stond aangegeven, waren afgeplakt. Dit wordt door de printscreens van Google Streetview, die ter zitting door de verdediging zijn overgelegd als bijlage 1 bij de pleitnota en waarop afgeplakte verkeersborden te zien zijn, bevestigd. In het proces-verbaal Aanrijding misdrijf wordt een ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur genoemd. In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van bijna een jaar later wordt door dezelfde verbalisant opgemerkt dat in eerstgenoemd proces-verbaal een ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur had moeten staan. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat, gelet op de afgeplakte verkeersborden, niet valt uit te sluiten dat de geldende maximumsnelheid ten tijde van het ongeval nog 50 kilometer per uur was en pas daarna is aangepast naar 30 kilometer per uur.
Door de officier van justitie is verzocht om het onderzoek te heropenen en een onderzoek naar de snelheid te gelasten, in het geval de rechtbank na sluiting van het onderzoek van oordeel is dat sprake is van onduidelijkheid over de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Hoewel de rechtbank inderdaad van oordeel is dat de ter plaatse geldende maximumsnelheid ten tijde van het ongeval onduidelijk is, zal de rechtbank niet overgaan tot heropening van het onderzoek. Nader onderzoek zal namelijk slechts leiden tot duidelijkheid over de ter plaatse geldende maximumsnelheid ten tijde van het ongeval, wat niets afdoet aan het feit dat deze snelheid voor verdachte, door de afgeplakte borden, niet kenbaar is geweest. Wat de geldende maximumsnelheid is geweest, is dan ook niet relevant in het kader van de in deze strafzaak te beantwoorden vragen. De rechtbank wijst het verzoek van de officier van justitie tot heropening van het onderzoek af.
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat door getuigen het rijgedrag van verdachte wordt omschreven als ‘heel hard rijden’, ‘rondscheuren in de wijk’ en ‘met hoge snelheid rondjes rijden’, acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte voor een langere tijd door de wijk heeft gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was. De rechtbank neemt daarbij ook de verklaring van verdachte zelf dat hij 50 kilometer per uur reed in aanmerking, waarbij zij opmerkt dat verdachte zich midden in een woonwijk bevond waar men bedacht moet zijn op overstekende voetgangers.
De rechtbank acht bewezen dat zowel het rijden terwijl het zicht werd belemmerd door twee passagiers op de bijrijdersstoel, als het rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, hebben bijgedragen aan de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer te laat opmerkte en niet meer op tijd kon remmen of uitwijken om een botsing te voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt het rijgedrag van verdachte tot de conclusie dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW.
Ten aanzien van de gevolgen voor het slachtoffer overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, zijn van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Het slachtoffer heeft aan het ongeval hersenletsel, meerdere botbreuken, een spierscheuring en een huidwond overgehouden, waarbij operatief ingrijpen vereist was. Dit letsel kan dan ook als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd.
Alles overwegend komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde, zoals hieronder weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 oktober 2021 te Hulst, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Tabakstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer onvoorzichtig en onoplettend, terwijl zijn zicht werd belemmerd (door twee passagiers op de bijrijdersstoel), voor een langere tijd door de wijk gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was
waardoor hij, verdachte, met
hetdoor hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) in botsing is gekomen met een overstekende voetgangster, door welk verkeersongeval,
[slachtoffer] (voetgangster) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten: hersenletsel (met zichtbare bloedinkjes), botbreuk neusholtes recht (doorlopend tot aan rechter oogkas), botbreuken aan rechtervoet en enkel, een spierscheuring in het rechter
onderbeen, botbreuk rechterschouder en een huidwond aan het voorhoofd en waarbij hij, verdachte, na het verkeersongeval, aanvankelijk is doorgereden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 140 uur, waarvan 70 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden daaraan verbonden. Daarnaast vordert zij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte first offender is. Het heeft lange tijd geduurd voor de zaak op zitting is gekomen en in die tussentijd is verdachte niet met politie en justitie in aanraking gekomen. Verzocht wordt rekening te houden met de positieve uitkomst van het mediationtraject.
De verdediging verzoekt aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van 2 maanden, met een proeftijd van 1 of maximaal 2 jaar, waarbij de bijzondere voorwaarden zoals gesteld door de reclassering worden overgenomen. Dit met uitzondering van een rijverbod voor privéritten, omdat dit niet valt te handhaven. Een algeheel onvoorwaardelijk rijverbod is niet wenselijk, omdat verdachte de auto ook voor zijn werk nodig heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft door zijn schuld als bestuurder van een personenauto, door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden, een verkeersongeval veroorzaakt. Hij is, terwijl zijn zicht werd belemmerd door twee passagiers op de bijrijdersstoel, met een onverantwoorde snelheid door een woonwijk gescheurd en heeft vervolgens een overstekende voetgangster geraakt. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ter zitting bij het spreekrecht heeft zij verwoord wat de impact is geweest en nog is van het hufterige gedrag van verdachte, zoals zij dat omschreef. Dit alles wordt verdachte zwaar aangerekend.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het mediationtraject dat verdachte samen met het slachtoffer heeft doorlopen. Zij hebben met elkaar gesproken over wat er is gebeurd en wat dat met hen heeft gedaan. Door dit mediationtraject te doorlopen heeft verdachte aangetoond zijn verantwoordelijkheid te willen nemen voor hetgeen heeft plaatsgevonden en heeft hij kunnen ervaren wat het effect op het slachtoffer is geweest van zijn strafwaardig handelen. Verdachte heeft zijn excuses aangeboden.
De rechtbank slaat acht op het uittreksel van het strafblad van verdachte van 23 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet vaker voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 15 februari 2024 komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een autismespectrumstoornis en ADHD. Verdachte heeft een GGZ WLZ-indicatie, wat inhoudt dat hij intensieve begeleiding nodig heeft. Door zijn licht verstandelijke beperking en comorbiditeit is verdachte impulsief. Hij reageert en handelt vanuit een directe behoeftebevrediging. Verdachte gebruikt daarnaast dagelijks cannabis en drinkt alcohol in het weekend, wat reden is voor extra zorg aangaande zijn gedrag. Hij woont in een [groepswoning], maar deze woonvorm is niet geschikt. Regelmatig is verdachte provocerend en dreigend agressief aanwezig. Er liggen, naast zijn psychosociaal functioneren en middelengebruik, zorgen bij het sociaal netwerk. Hij is niet weerbaar en wordt door zijn netwerk vermoedelijk ingezet als loopjongen c.q. (drugs)koerier.
Positief te noemen is dat verdachte hulp en begeleiding accepteert van [groepswoning]. Eén op één is hij sympathiek en valt er goed met hem in gesprek te gaan. Verdachte kan echter informatie moeilijk vasthouden en heeft moeite om te generaliseren. Hij heeft sinds april 2021 zijn rijbewijs en dit is ‘heilig’ voor hem. Feitelijk kan verdachte goed autorijden. Risico’s worden gezien in omgevingsfactoren. Wanneer hij met anderen (uit zijn netwerk) in de auto zit, rijdt verdachte roekeloos en onverantwoord. Wanneer een omgeving gekaderd is, zoals carpoolen voor zijn werk, kan hij wél verantwoord rijden. Het risico op recidive wordt als gemiddeld ingeschat. Een forensische interventie wordt geïndiceerd geacht, al zal dat het recidiverisico niet (blijvend) kunnen verlagen. De problematiek van verdachte is langdurig van aard. Hij zou baat kunnen hebben bij een gedragsinterventie, specifiek gericht op mensen met LVB-problematiek. Deze interventie zou gericht kunnen zijn op het vergroten van weerbaarheid en/of impulsbeheersing. In een toezicht kan er daarnaast aandacht zijn voor middelengebruik, waarover de afstemming met [groepswoning] gezocht kan worden. Daarnaast wordt door de reclassering in overweging gegeven verdachte een rijverbod op te leggen voor privéritten. Een voorwaardelijk strafdeel zou eveneens kunnen bestaan uit een rijverbod, dat zou kunnen dienen als stok achter de deur. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, meewerken aan middelencontrole en een tijdelijk rijverbod voor drie maanden, het rijden in een dienstauto voor werk daarvan uitgezonderd.
De aanrijding heeft in 2021 plaatsgevonden. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
Verdachte is op 21 december 2021 voor het eerst door de politie verhoord in deze zaak. Het vonnis had gelet daarop gereed moeten zijn in december 2023. Daarmee is de redelijke termijn met drie maanden overschreden. Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad wordt bij een dergelijke overschrijding 5% strafvermindering toegepast.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. Zij verbindt daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde betreffende het rijverbod. De rechtbank acht een rijverbod in het kader van bijzondere voorwaarden bij een gevangenisstraf of taakstraf niet passend. Hiervoor is immers een zelfstandige strafmodaliteit in de wet gedefinieerd. De rechtbank legt aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 12 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Deze deels voorwaardelijke bijkomende straf dient er vooral toe verdachte het belang van een verantwoorde rijstijl in te scherpen en er zo voor te zorgen dat hij niet opnieuw een strafbaar feit zal begaan.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 (tachtig) uur, subsidiair 40 (veertig) dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 (veertig) uur, subsidiair 20 (twintig) dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch of persoonlijk zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg, telefoonnummer 088 804 1505, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan een gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, impulsbeheersing en/of weerbaarheid, waarbij de reclassering bepaalt welke training het precies wordt en waarbij verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de trainer/begeleider aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs (cannabis/hasj) om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan gebruiken voor de controle en de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden, waarvan 11 (elf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.E. Mullers, voorzitter, mr. J. Bergen en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven -van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 maart 2024.
Mr. Mullers en mr. Scheltema Beduin zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.