4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en verder naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Schuld in de zin van roekeloosheid is de zwaarste aan opzet grenzende schuldvorm. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van roekeloosheid, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van dit onderdeel van het onder 1 primair tenlastegelegde.
De rechtbank stelt, gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, vast dat verdachte op 24 oktober 2021 in Hulst als bestuurder van een personenauto een overstekende voetgangster heeft aangereden.
Door verdachte is verklaard dat zijn zicht werd belemmerd, doordat er twee passagiers naast hem samen op de bijrijdersstoel zaten. Hij verklaarde op het moment van het ongeval ongeveer 50 kilometer per uur te hebben gereden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door als bestuurder en eigenaar van de auto toe te staan dat de passagiers gezamenlijk plaatsnamen op de bijrijdersstoel, zelf een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen. Als bestuurder van de auto was hij verantwoordelijk voor hetgeen zich tijdens het rijden in de auto afspeelde. Verdachte heeft zelf de keuze gemaakt om toch te gaan en blijven rijden, terwijl zijn zicht werd belemmerd. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte, voordat het ongeval plaatsvond, al een tijd met hoge snelheid door de wijk aan het rijden was, waarbij hij gevaarlijk rijgedrag vertoonde en niet oplette. Daarbij werd door de passagiers provocerend gedrag vertoond naar voorbijgangers, wat ook voor de nodige afleiding voor verdachte moet hebben gezorgd. Gelet op deze omstandigheden die aan het ongeval voorafgingen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer.
Ten aanzien van de geldende maximumsnelheid in de Tabakstraat ten tijde van het ongeval overweegt de rechtbank als volgt. Door verdachte is in zijn verhoor bij de politie verklaard dat de borden waarop de maximumsnelheid stond aangegeven, waren afgeplakt. Dit wordt door de printscreens van Google Streetview, die ter zitting door de verdediging zijn overgelegd als bijlage 1 bij de pleitnota en waarop afgeplakte verkeersborden te zien zijn, bevestigd. In het proces-verbaal Aanrijding misdrijf wordt een ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur genoemd. In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van bijna een jaar later wordt door dezelfde verbalisant opgemerkt dat in eerstgenoemd proces-verbaal een ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur had moeten staan. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat, gelet op de afgeplakte verkeersborden, niet valt uit te sluiten dat de geldende maximumsnelheid ten tijde van het ongeval nog 50 kilometer per uur was en pas daarna is aangepast naar 30 kilometer per uur.
Door de officier van justitie is verzocht om het onderzoek te heropenen en een onderzoek naar de snelheid te gelasten, in het geval de rechtbank na sluiting van het onderzoek van oordeel is dat sprake is van onduidelijkheid over de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Hoewel de rechtbank inderdaad van oordeel is dat de ter plaatse geldende maximumsnelheid ten tijde van het ongeval onduidelijk is, zal de rechtbank niet overgaan tot heropening van het onderzoek. Nader onderzoek zal namelijk slechts leiden tot duidelijkheid over de ter plaatse geldende maximumsnelheid ten tijde van het ongeval, wat niets afdoet aan het feit dat deze snelheid voor verdachte, door de afgeplakte borden, niet kenbaar is geweest. Wat de geldende maximumsnelheid is geweest, is dan ook niet relevant in het kader van de in deze strafzaak te beantwoorden vragen. De rechtbank wijst het verzoek van de officier van justitie tot heropening van het onderzoek af.
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat door getuigen het rijgedrag van verdachte wordt omschreven als ‘heel hard rijden’, ‘rondscheuren in de wijk’ en ‘met hoge snelheid rondjes rijden’, acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte voor een langere tijd door de wijk heeft gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was. De rechtbank neemt daarbij ook de verklaring van verdachte zelf dat hij 50 kilometer per uur reed in aanmerking, waarbij zij opmerkt dat verdachte zich midden in een woonwijk bevond waar men bedacht moet zijn op overstekende voetgangers.
De rechtbank acht bewezen dat zowel het rijden terwijl het zicht werd belemmerd door twee passagiers op de bijrijdersstoel, als het rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, hebben bijgedragen aan de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer te laat opmerkte en niet meer op tijd kon remmen of uitwijken om een botsing te voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt het rijgedrag van verdachte tot de conclusie dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW.
Ten aanzien van de gevolgen voor het slachtoffer overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, zijn van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Het slachtoffer heeft aan het ongeval hersenletsel, meerdere botbreuken, een spierscheuring en een huidwond overgehouden, waarbij operatief ingrijpen vereist was. Dit letsel kan dan ook als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd.
Alles overwegend komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde, zoals hieronder weergegeven.