4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 11 september 2022 de stacaravan van aangever en zijn vrouw in brand is gestoken, als gevolg waarvan de hele caravan en de daarbij horende inboedel zijn afgebrand. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, staat voor de rechtbank vast dat hij deze brandstichting heeft gepleegd. Hij is degene geweest die de met benzine besprenkelde caravan in brand heeft gestoken met behulp van een aansteker.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte de enige is die verantwoordelijk is voor de brandstichting, of dat er sprake was van medeplegen met een ander.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van [medeverdachte] bij het tenlastegelegde het volgende af.
-
Het plan en de voorbereidingen
Uit het dossier volgt dat de stacaravan toebehoorde aan de grootouders van de toenmalige vriendin van verdachte, [naam 1] . Verder volgt uit het dossier dat er sprake was van onenigheid tussen de grootouders enerzijds en [naam 1] en haar (stief)vader, [naam 2] , anderzijds. Dit had onder andere te maken met het uitschrijven van [naam 1] op het adres van haar grootouders, waardoor haar studiefinanciering werd beperkt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, [medeverdachte] , [naam 2] en [naam 3] op zaterdagavond 10 september 2022 samen in [plaats 2] op een terras wat hebben gedronken. De rechtbank volgt de verklaring van [medeverdachte] dat hij daar niet bij geweest zou zijn niet. Zowel verdachte als [naam 2] hebben verklaard dat [medeverdachte] daarbij aanwezig was.
In [plaats 2] heeft [naam 2] gezegd dat de caravan van de grootouders in de brand gestoken moest worden. Daarbij is door [naam 2] benoemd dat dit het moment was om het te doen, omdat de zomerperiode voorbij was en de grootouders dus niet in de caravan aanwezig zouden zijn.
Verder volgt uit de Snapchatgesprekken tussen verdachte en [naam 1] dat op 11 september 2022 vanaf 00:17 uur de volgende berichten zijn verstuurd:
- [verdachte] : vanavond ga ik even langs huis van je opa en oma als je snapt wat ik bedoel
- [naam 1] : Nu?
- [verdachte] : nee straks, ben de enige die weet welke het is.
Vervolgens zijn vanaf 00:46 uur over en weer de volgende berichten gestuurd:
- [naam 1] : Met wie rij je?
- [verdachte] : [medeverdachte]
- [verdachte] : nee, zit met [medeverdachte] en [naam 3] in de auto
- [verdachte] : jaaa, ben nu bij [medeverdachte] hij moet wat spullen pakken voor zometeen.
Uit de bankgegevens van [medeverdachte] volgt dat er op 11 september 2022 omstreeks 00:49 uur een betaling is verricht bij ‘ [tankstation] ’, een BP tankstation gelegen op [plaats 1] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij toen (onder andere) benzine in een jerrycan heeft getankt.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het plan om de caravan van de grootouders in brand te steken op het terras in [plaats 2] is ontstaan, dat [medeverdachte] er toen al vanaf wist en dat verdachte niet de enige was die het plan zou gaan uitvoeren. Het Snapchatgesprek met [naam 1] waarin verdachte zegt ‘ben de enige die weet welke het is’ impliceert immers dat er anderen bij betrokken zijn, die niet weten welk huis (de rechtbank begrijpt: welke caravan) van de grootouders is. In het gesprek vanaf 00:46 uur zegt verdachte dat hij samen met [medeverdachte] en [naam 3] in de auto zit. De rechtbank gaat ervan uit dat hiermee [medeverdachte] , oftewel [medeverdachte] , wordt bedoeld. Verder zegt hij dat [medeverdachte] spullen moet pakken voor zo meteen, terwijl enkele minuten later de benzine in de jerrycan wordt getankt die uiteindelijk is meegenomen naar de caravan. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat met ‘spullen pakken voor zometeen’ de benzine voor het in brand steken van de caravan is bedoeld. Dat [medeverdachte] ten tijde van het tanken niet wist waarvoor de benzine was bedoeld, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [medeverdachte] wist van het plan om de caravan in brand te steken en betrokken was bij de voorbereidingen daarvan, namelijk door benzine te tanken ten behoeve van de brandstichting.
-
De handelingen van [medeverdachte] voorafgaand en bij de brandstichting
Uit de beelden van de ringdeurbel van de woning aan de [adres] te [plaats 1] en de verklaringen van verdachte volgt dat hij, [medeverdachte] en [naam 3] twee keer naar de camping toe zijn gelopen waar de caravan van aangever en zijn vrouw stond. De eerste keer liepen ze om 01:56 uur richting de camping voorbij de ringdeurbel en liepen ze om 02:12 uur weer terug in de richting van het huis van [naam 2] voorbij de ringdeurbel. De tweede keer liepen ze om 03:05 uur richting de camping voorbij de ringdeurbel. Een van de personen droeg een voorwerp in zijn hand. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte] toen de tas met de jerrycan vasthield. Om 03:15 uur kwamen weer drie personen terug gerend voorbij de ringdeurbel. De eerste persoon die voorbij rende, had een voorwerp in zijn hand. Hij werd gevolgd door de andere twee personen. Vast staat dat het niet verdachte was die de jerrycan droeg, omdat hij zijn handen had verbrand.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte] degene was die de jerrycan met benzine naar de caravan heeft meegenomen en dat [medeverdachte] samen met verdachte en [naam 3] terugliep naar het huis van [naam 2] , waarbij het niet verdachte was die de jerrycan droeg.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde bewijsmiddelen aansluiten bij de verklaring van verdachte dat ook [medeverdachte] aanwezig was bij de brandstichting. De rechtbank betrekt bij dat oordeel met name de vaststelling dat [medeverdachte] de benzine heeft getankt, wetende dat die bedoeld was voor de brandstichting, hij ook degene was die de jerrycan met benzine mee heeft genomen en dat de drie jongens gezamenlijk weer richting het huis van [naam 2] zijn gelopen waarbij één van hen de (lege) jerrycan op de weg terug heeft gedragen. Dit betekent dat hij ofwel zelf de benzine in de caravan heeft uitgegoten, ofwel – (bij de caravan) de jerrycan met benzine ter beschikking van verdachte heeft gesteld. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat op de beelden van de ringdeurbel verdachte en [medeverdachte] telkens (ook na de brandstichting) nagenoeg gelijktijdig worden gezien en daaruit dus niet blijkt dat [medeverdachte] zich van verdachte heeft gedistantieerd.
De verklaring van [medeverdachte] – dat hij alleen uit nieuwsgierigheid is meegegaan en zich heeft teruggetrokken op het moment dat voor hem duidelijk werd dat verdachte de caravan daadwerkelijk in brand ging steken – past naar het oordeel van de rechtbank niet bij voornoemde handelingen. De rechtbank acht die verklaring ongeloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte vanaf het begin openheid van zaken heeft gegeven, terwijl [medeverdachte] in de verschillende verklaringen die hij heeft afgelegd zijn verhaal op essentiële punten (meermalen) heeft aangepast. Zoals bijvoorbeeld de wisselende verklaring van [medeverdachte] ten aanzien van de vraag of hij wel of niet de jerrycan met benzine heeft gedragen naar de caravan toe en of hij van tevoren wist dat het doelwit van de brandstichting de caravan van aangever en zijn vrouw was.
De rechtbank is van oordeel dat het aanwezig zijn tijdens het plannen van de brandstichting in [plaats 2] , het tanken van de benzine, het meenemen van de benzine naar de caravan, het aanwezig zijn bij de brandstichting in de caravan en het ter plaatse ter beschikking stellen van de benzine ten behoeve van die brandstichting voldoende wezenlijke handelingen zijn om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] aan de brandstichting. Voor het vaststellen van een nauwe en bewuste samenwerking is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet nodig of kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] daadwerkelijk degene is geweest die – zoals door verdachte is verklaard – de benzine in de caravan heeft uitgegoten.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen
Om vast te kunnen stellen dat sprake is van levensgevaar (en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) moet uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgen dat dit gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is, gelet op de verklaring van [naam 4] , bevelvoerder van de brandweer. Daaruit volgt dat er sprake was van gevaarzetting, dat de kans op overslag naar andere caravans zeker aanwezig was en dat het risico bestond dat er gasflessen zouden exploderen. Als dat was gebeurd, dan zouden de gevolgen volgens de bevelvoerder van de brandweer niet te overzien zijn geweest. Het is vooral door omstandigheden die buiten de invloedsfeer van verdachten hebben gelegen, namelijk dat er oplettende campinggasten waren die snel een melding maakten en dat de brandweer snel ter plaatse was, dat de brand niet verder uit de hand is gelopen. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat de brand ’s nachts is gesticht, op een tijdstip waarop, naar algemeen bekend is, de kans zeer groot is dat de bewoners van de in de buurt gelegen caravans binnen waren en sliepen. Als de brand was overgeslagen naar andere caravans, was dit levensgevaarlijk geweest voor de nietsvermoedende bewoners.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander brand heeft gesticht, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.