ECLI:NL:RBZWB:2024:1878

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
02-126481-22, 02-124503-22 en 02-262667-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van tbs met voorwaarden na meerdere bedreigingen, vernielingen en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, vernieling, verboden wapenbezit en overtreding van een gedragsaanwijzing. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd in het PPC Vught, veroordeeld tot een tbs-maatregel met voorwaarden, ondanks het reclasseringsadvies dat een minder ingrijpende maatregel voorstelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormt, gezien zijn eerdere gedragingen en de ernst van de feiten. De verdachte heeft in de periode van januari 2022 tot oktober 2022 meerdere bedreigingen geuit aan de aangevers, waarbij hij ook wapens bij zich droeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een waanstoornis, wat zijn gedragingen heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan strikte voorwaarden, waaronder het gebruik van medicatie. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-126481-22, 02-124503-22 en 02-262667-22 (gevoegd ter terechtzitting)
vonnis van de meervoudige kamer van 21 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1991, te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in het PPC Vught, Lunettenlaan 501, 5263 NT Vught,
raadsman mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 maart 2024, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Officier van justitie mr. D.M.I.C. Schijns was tevens aanwezig.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Verdachte heeft alle feiten bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Voor de feiten onder parketnummer 02-124503-22, feit 2 onder parketnummer 02-126841-22 en feit 1 onder parketnummer 02-262667-22 refereert de verdediging zich voor de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
Bij de bedreiging (feit 1 onder parketnummer 02-126481-22) is de verdediging van mening dat dit een bedreiging met zware mishandeling betreft. Bij feit 2 onder parketnummer 02-262667-22 zijn de bewoordingen “Yes you basterd, You will pay” en “Your brother will pay” niet van bedreigende aard en dient hiervoor partieel vrijspraak te volgen. De overige bewoordingen kunnen worden gekwalificeerd als een bedreiging met zware mishandeling.
Verdachte dient van feit 3 onder parketnummer 02-262667-22 te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-126481-22:
Aangezien verdachte voor beide feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 7 maart 2024;
- de aangifte door [aangever 1] (feit 1), opgenomen op dossierpagina 3 en 4 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland- West-Brabant met nummer PL2000-2022130391;
de aangifte door [aangever 2] , opgenomen op dossierpagina 20 en 21 van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal (feit 1);
- de aangifte door [aangever 3] namens het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de Dienst Justitiële Inrichtingen, de Dienst Vervoer en Ondersteuning, als losse bijlage gevoegd bij het hiervoor genoemde eindproces-verbaal (feit 2).
Bij feit 1 is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat deze bedreiging, gelet op de geuite bewoordingen, niet kan worden gekwalificeerd als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank zal verdachte daarvan partieel vrijspreken. Wel kan de bedreiging met zware mishandeling bewezen worden.
Parketnummer 02-124503-22:
Aangezien verdachte voor beide feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 7 maart 2024;
- de aangifte door [aangever 4] (feit 1), opgenomen op dossierpagina 28 en 29 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2022127711;
- het proces-verbaal onderzoek wapen (steekwapen, feit 2), opgenomen op dossierpagina 65 tot en met 67 van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal;
- het proces-verbaal onderzoek wapen (boksbeugel, feit 3), opgenomen op dossierpagina 68 en 69 van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal.
Parketnummer 02-262667-22
Aangezien verdachte voor de feiten 1 en 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 7 maart 2024;
- de aangifte van [aangever 1] (feit 1), opgenomen op dossierpagina 4 en 5 van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met nummer PL2100-2022222863;
- het proces-verbaal verhoor aangever [aangever 1] (feit 2), opgenomen op dossierpagina 11 en 12, inclusief de bijgevoegde berichten achter dat proces-verbaal, opgenomen in het hiervoor genoemde eindproces-verbaal.
Bij feit 2 is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat de bewoordingen in de tenlastelegging: “Yes you bastard, you will pay, your brother will pay" niet als bedreigend kunnen worden gekwalificeerd. Voor dat deel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook partieel vrijgesproken worden. Ook is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat de overige ten laste gelegde bewoordingen niet kunnen worden gekwalificeerd als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank zal verdachte daarvan partieel vrijspreken. Wel kan de bedreiging met zware mishandeling bewezen worden.
Feit 3:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er gebreken kleven aan de opgelegde gedragsaanwijzing en dat om die reden verdachte dient te worden vrijgesproken. De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging aldus dat niet duidelijk is op grond van welke subcategorie onder het eerste lid van artikel 509hh Sv de gedragsaanwijzing is gegeven én dat uit de stukken niet duidelijk is geworden of de gedragsaanwijzing op grond van artikel 184 Sr of 184a Sr is opgelegd.
De rechtbank overweegt dat in de gedragsaanwijzing is opgenomen dat deze op grond van artikel 184a Sr is opgelegd. Artikel 184a Sr ziet op het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing volgens artikel 509hh eerste lid, onderdeel b Sv. Hoewel het Openbaar Ministerie in de gedragsaanwijzing noch in de tenlastelegging expliciet heeft genoemd dat verdachte wordt vervolgd voor artikel 509hh, eerste lid, onder b Sv, stelt de rechtbank vast dat dit voor verdachte duidelijk moet zijn geweest. In de tekst van de gedragsaanwijzing is immers expliciet vermeld dat het gaat om een
contact- en locatieverbodmet aangevers en artikel 509hh, eerste lid, onder b Sv beschrijft de situatie dat er vrees is voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen. Verdachte had, gelet op deze wettekst, kunnen weten dat hij op grond van artikel 509hh, eerste lid, onder b Sv werd vervolgd. Het verweer kan dan ook niet slagen.
Gelet op de aangiftes van [aangever 1] van 5 en 22 oktober 2022 en de bekennende verklaring van verdachte kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich in de periode dat de gedragsaanwijzing was opgelegd, namelijk van 25 juli 2022 tot 25 oktober 2022 (gedurende de opgelegde periode van negentig dagen) schuldig heeft gemaakt aan overtreding van die gedragsaanwijzing.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-126481-22:
1.
in de periode van 1 januari 2022 tot en met 21 mei 2022 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , [aangever 2] (direct en indirect via [aangever 1] ) heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [aangever 2] (via Facebook en/of WhatsApp)) dreigend de woorden toe te voegen:
- "Just look at that car that I have broken and I promise you I will break your face like the window of that car" en
- "If he lie and he hide the truth than I promiss you I will found you or [aangever 2] and I will take the addres of [aangever 2] from you and in font if you I will beat your brother and I will send him to hospital",
2.
op 20 juni 2022 te [plaats 3] , in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een enkelband (type: Buddi Smart Tag 4, [serienummer] ), die geheel aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid en/of Dienst Justitiële Inrichtingen en/of Dienst Vervoer en Ondersteuning, toebehoorde, heeft vernield;
Parketnummer 02-124503-22:
1.
op 18 mei 2022 te [plaats 2] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de woonkamer, die geheel aan [aangever 4] , toebehoorde heeft vernield,
2.
op 18 mei 2022 te [plaats 2] , een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes waarvan, gelet op de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
3.
op 18 mei 2022 te [plaats 2] een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad
Parketnummer 02-262677-22:
1.
op 12 oktober 2022 te [plaats 4] [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangever 1] (direct en/of indirect via de politie) dreigend de woorden toe te voegen "I will finish him" en "I will catch him" en "I come back next time and than I hurt him" en "I can't take him now, than I take him a next time" en daarbij een klauwhamer in zijn hand hield;
2.
op 5 oktober 2022 te [plaats 2] , [aangever 1] heeft bedreigd met zware mishandeling door voornoemde [aangever 1] (via WhatsApp/Facebookberichten) dreigend de woorden toe te voegen: "I will beat on your face you bastard" en "I will fuck you, I will ride your ass you bastard",
3.
op 5 oktober 2022 te [plaats 2] , opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 25 juli 2022 gegeven door de officier van justitie te Zeeland-West-Brabant, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van contact met de volgende persoon: [aangever 1] ; bepaalt dat zulks met zich brengt dat verdachte noch direct (zelf), noch indirect (middels anderen) op enigerlei wijze contact (niet middels telefoon, niet middels internet, niet via enig ander communicatiemiddel, noch middels direct persoonlijk contact, noch middels schriftelijke middelen) zal hebben met genoemde persoon door voornoemde [aangever 1] meermalen (WhatsApp/Facebook)berichten te sturen en/of door voornoemde [aangever 1] op te zoeken en/of op te wachten bij zijn werk;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 590 dagen met aftrek van voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tbs ongemaximeerd moet worden opgelegd.
De officier van justitie heeft schriftelijk advies ingewonnen bij het team Verplichte Zorg: zij stellen zich op het standpunt dat het strafrecht moet prevaleren en dat gelet op het recidiverisico een zorgmachtiging geen passende oplossing is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt voorop dat verdachte geen delinquent, maar een psychiatrisch patiënt is. De tbs met verpleging van overheidswege is een ultimum remedium dat enkel moet worden opgelegd als andere maatregelen onvoldoende waarborgen bieden. De psychiater heeft geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een waanstoornis, mogelijk in remissie. Zolang verdachte medicatie gebruikt, is het recidiverisico niet hoog. Verdachte houdt zich aan de adviezen die hem worden gegeven en gebruikt ook de medicatie. Gelet hierop is tbs met voorwaarden passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft in een periode van januari 2022 tot eind oktober 2022 meerdere strafbare feiten gepleegd. Hij had het “gemunt” op de aangevers [aangever 1 en 2] en heeft hen meerdere keren bedreigd, waaronder één keer terwijl hij zichtbaar een klauwhamer bij zich droeg. Beide aangevers hebben verklaard dat zij erg bang zijn voor verdachte en vrezen dat hij hen en hun gezinnen iets aan zal doen. Verdacht had daarnaast ook meerdere keren verboden wapens, namelijk messen en een boksbeugel, bij zich. Hij heeft het contactverbod met aangevers [aangever 1 en 2] overtreden en heeft ook zijn enkelband doorgeknipt zodat hij tijdelijk niet meer te traceren was. Daarnaast heeft hij met een klauwhamer een ruit van een woning vernield. Het behoeft geen betoog dat het handelen van verdachte grote impact heeft gehad op de slachtoffers.
De rechtbank zal aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, nu gelet op de aard en het grote aantal bewezen verklaarde feiten niet met een andere straf kan worden volstaan.
Naar de persoon van verdachte is in het Pieter Baan Centrum (PBC) onderzoek gedaan door [psychiater] en [psycholoog] . Zij hebben op 11 mei 2023 en 29 januari 2024 over verdachte gerapporteerd. De psychiater is ook op de zitting van 7 maart 2024 gehoord.
Uit het onderzoek komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een waanstoornis die ten tijde van de ten laste gelegde feiten ook aanwezig was. Deze stoornissen hebben de gedragskeuzes van verdachte op het moment van het tenlastegelegde beïnvloed. De deskundigen achten verdachte op grond daarvan verminderd toerekeningsvatbaar.
De kans op recidive van vergelijkbare feiten loopt parallel met de kans op het meer floride worden van de waan. Ter zitting heeft de psychiater hieraan toegevoegd dat die waanstoornis nog steeds aanwezig is. Door het gebruik van medicatie zijn de waangedachten meer naar de achtergrond verdwenen en kan verdachte in gesprekken ook meer afstand nemen van paranoïde waangedachten. Dit verlaagt het recidiverisico naar matig. Als de waan (weer) meer invloed krijgt, neemt het recidiverisico toe.
De rapporteurs hebben in het eerste rapport (van 11 mei 2023) geadviseerd tot tbs met dwangverpleging. Destijds slikte verdachte nog geen medicatie. In het tweede rapport (van 29 januari 2024) hebben onderzoekers hun advies gewijzigd: verdachte was inmiddels gestart met medicatie, toonde enig ziektebesef door de paranoïde waanstoornis te erkennen en stelde zich meewerkend op naar autoriteiten. Daarom adviseerden de onderzoekers een minder ingrijpende maatregel gericht op psychiatrische zorg, in de vorm van een zorgmachtiging, te laten onderzoeken, in combinatie met een langdurig natraject met toezicht door reclassering, ter preventie van recidive.
Ter zitting heeft de psychiater bij dit advies de kanttekening gemaakt dat na opmaak van dit tweede rapport het reclasseringsadvies is opgemaakt en dat daaruit blijkt dat verdachte moeilijkheden heeft met het blijven slikken van de medicatie. Onder die omstandigheid achten de deskundigen het meer passend toch tbs met dwangverpleging op te leggen. De psychiater heeft ter zitting verklaard dat zij haar advies zoals verwoord in het rapport niet meer kan wijzigen, maar dat de mogelijkheid bestaat dat het dwingende karakter van een tbs met voorwaarden en het besef van de mogelijke consequentie - omzetting naar tbs met dwangverpleging - indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, ertoe zou kunnen leiden dat verdachte in staat en bereid zal zijn de voorwaarden na te leven.
Hoewel de onderzoekers van het PBC in hun tweede onderzoek enkele verbeteringen zagen op het gebied van de behandelmotivatie en ziekte-inzicht, adviseert de reclassering in het door [naam] opgestelde maatregelenrapport van 22 februari negatief over tbs met voorwaarden. De nog steeds noodzakelijke dwangmedicatie (antipsychotica) gedurende de voorlopige hechtenis in P.I. Vught was hier een belangrijk argument voor.
De reclassering heeft geconcludeerd dat sprake is van een hoog recidiverisico als de medicamenteuze behandeling stopt. Mét medicatie wordt het recidiverisico als matig ingeschat. Verdachte is zelf weinig intrinsiek gemotiveerd voor het blijven gebruiken van medicatie en heeft nauwelijks ziekte-inzicht. Dit vormt een risico op onttrekking aan de voorwaarden. Voor het geval de rechtbank toch besluit om tbs met voorwaarden op te leggen heeft de reclassering wel voorwaarden geformuleerd.
Vanwege gebrek aan ziektebesef bij verdachte is de verwachting dat zijn behandeling moeizaam zal verlopen. Het advies van de reclassering is daarom om de behandeling te starten in een forensische zorginstelling. Verder adviseert de reclassering om de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren en om aan verdachte ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbenemende maatregel (hierna: een gvm-maatregel) op te leggen. Ook heeft de reclassering de oplegging van een contact- en locatieverbod ten behoeve van de aangevers geadviseerd.
Op grond van de deskundigenrapportages neemt de rechtbank als vaststaand aan dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een waanstoornis. Die stoornis bestond ook ten tijde van de door hem gepleegde delicten en de rechtbank acht het aannemelijk dat die feiten onder invloed van die stoornis zijn gepleegd. De rechtbank zal de bewezen verklaarde feiten daarom in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De deskundigen achten een langdurige klinische behandeling, inclusief gebruik van medicatie, noodzakelijk. De geraadpleegde deskundigen hebben niet eenduidig geantwoord op de vraag binnen welk (strafrechtelijk) kader de noodzakelijk geachte behandeling plaats zou moeten vinden.
De rechtbank heeft in dat verband het volgende in aanmerking genomen.
Behandeling in het kader van een zorgmachtiging vindt slechts plaats indien dit medisch gezien strikt noodzakelijk is en voor de kortst mogelijke duur. Het doel en strekking van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is niet het voorzien in een langdurige klinische opname ter vermindering van het recidiverisico. In onderhavige zaak zijn de deskundigen eensgezind in hun advies dat juist een langdurige klinische opname noodzakelijk is om het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Alleen al om die reden acht de rechtbank een zorgmachtiging in dit geval niet aan de orde.
Een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden biedt onvoldoende waarborgen dat de noodzakelijke behandeling doorgang vindt. Mocht verdachte immers niet (willen) meewerken aan de bijzondere voorwaarden dan zal het voorwaardelijke strafdeel ten uitvoer worden gelegd, waarna behandeling op die grond niet meer kan en zal plaatsvinden. Bovendien biedt de duur van de al ondergane voorlopige hechtenis van 596 dagen, gelet op de ernst en aard van de gepleegde feiten, geen ruimte meer voor oplegging van een (substantieel) voorwaardelijk strafdeel. Daarom zal de rechtbank niet overgaan tot oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
De maatregel van tbs kan - indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist - worden opgelegd indien voldaan is aan de in artikel 37a (en in geval van dwangverpleging: art. 37b) Sr gestelde voorwaarden. Er moet onder meer sprake zijn van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en/of één van de misdrijven zoals omschreven in lid 1 sub 2° van artikel 37a Sr. Daarnaast moet er sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Dat daarvan sprake is, heeft de rechtbank hiervoor al overwogen.
Bedreiging is één van de in artikel 37a lid 1 sub 2° Sr genoemde misdrijven waarvoor tbs kan worden opgelegd.
Over de mate waarin verdachte als een gevaar voor de maatschappij moet worden beschouwd, overweegt de rechtbank het volgende. De kans dat verdachte opnieuw vergelijkbare delicten zal plegen, loopt parallel met de kans op het meer floride worden van zijn waan. Hij gebruikt daar nu medicatie voor, waardoor zijn waangedachten meer naar de achtergrond zijn verdwenen. Op basis van een huidige klinische inschatting wordt het recidiverisico op matig ingeschat. Als de waan (weer) meer invloed krijgt, zal deze zijn gedachten en handelen meer gaan sturen en zal het recidiverisico toenemen.
Verdachte staat ambivalent tegenover het gebruik van die door de deskundigen noodzakelijk geachte medicatie. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat verdachte onbehandeld een te groot gevaar voor de samenleving vormt.
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat aan de vereisten van artikel 37a Sr is voldaan. Ze zal daarom gelasten dat aan verdachte niet alleen een gevangenisstraf wordt opgelegd, maar ook de behandeling gelasten van verdachte in het kader van een tbs-maatregel. Het is noodzakelijk om het gedrag van verdachte voor langere tijd te beïnvloeden, met daarbij strikte consequenties in het geval van niet-nakoming van de voorwaarden.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, nu blijkens de verklaringen van de deskundigen ter zitting de kans van slagen daarvan niet denkbeeldig is. Als de blijvende inname van de medicatie gegarandeerd kan worden, is het recidiverisico laag. Dit kan eenvoudig als bijzondere voorwaarde bij de tbs met voorwaarden worden opgelegd. Onder die omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat het recidiverisico voldoende beheersbaar blijft.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel met de voorwaarden zoals deze door de reclassering in het rapport van 22 februari 2024 zijn geformuleerd, passend en geboden is. De rechtbank zal daaraan de voorwaarde toevoegen dat verdachte ook moet meewerken aan het toedienen van
depotmedicatie. Ter terechtzitting heeft verdachte zich desgevraagd bereid verklaard de door de reclassering voorgestelde voorwaarden na te leven indien een tbs-maatregel wordt opgelegd. Ook heeft hij zich bereid verklaard tot het innemen van eventuele medicatie.
De tbs met voorwaarden heeft, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 38e, tweede lid, Sr, een maximale duur van negen jaren.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank leidt uit de omstandigheden waaronder verdachte de bedreigingen heeft gepleegd namelijk af dat hij daadwerkelijk de bedoeling had om geweld te gebruiken tegen aangevers. Daarbij is onder meer van belang dat verdachte niet alleen bedreigingen geuit, maar daarbij in één geval ook een klauwhamer heeft getoond. Aangevers waren er bovendien mee bekend dat verdachte eerder tegen een auto was gereden om die zo tot stoppen te dwingen in de veronderstelling dat een van de aangevers zich daarin bevond. Hij heeft zijn bedreigingen - ook tegenover de politie - ook meerdere keren herhaald. Bovendien zijn bij verdachten niet alleen een klauwhamer maar ook messen en een boksbeugel aangetroffen. Een en ander betekent dat wanneer verdachte de opgelegde voorwaarden niet naleeft, alsnog kan worden bevolen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. In dat geval is de duur van de maatregel ongemaximeerd.
Naast de tbs-maatregel met voorwaarden zal de rechtbank aan verdachte ook een gevangenisstraf van zes maanden opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid tbs met voorwaarden
Gelet op hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd omtrent het recidivegevaar is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gvm-maatregel
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de voorwaarden voor het opleggen van een gvm-maatregel. Verdachte wordt namelijk ter beschikking gesteld als bedoeld in de artikelen 37a en 38 Sr. Ook is het ter bescherming van de algemene veiligheid van anderen nodig dat na de tbs gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden. De rechtbank legt daarom aan verdachte ingevolge artikel 38z Sr een gvm-maatregel op.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[aangever 4]vordert een schadevergoeding van
€ 581,54voor feit 1 onder parketnummer 02-124503-22.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,= waarvan € 150,= materiële schade en € 350,= immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan
mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid voor de financiële schade die benadeelde heeft gehad en heeft deze ingeschat op € 150,=.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 38, 38a, 38z, 57, 285, 184a, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 27, 54 en 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02-126481-22:
feit 1:bedreiging met zware mishandeling;
feit 2:vernieling;
Parketnummer 02-124503-22:
Feit 1: vernieling;
Feit 2: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 3:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Parketnummer 02-262667-22:
Feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2:bedreiging met zware mishandeling ;
Feit 3:opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing door overtreding van het contactverbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
*dat verdachte meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
1. Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
2. Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen.
3. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te
helpen bij het naleven van de voorwaarden.
4. Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
5. Verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
6. Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
7. Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
8. Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
*Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
* dat verdachte niet naar het buitenland gaat of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
* dat verdachte zich laat opnemen in een forensische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich laat behandelen door een forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de slachtoffers
[aangever 1](geboortedatum [geboortedag 2] 1996),
[aangever 2](geboortedatum [geboortedag 3] 1998) en
[aangever 4](geboortedatum [geboortedag 4] 1990), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte zich niet binnen een straal van 500 meter van het adres van de slachtoffers bevindt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
* dat verdachte gedoogt dat door de behandelend arts voorgeschreven geneesmiddelen aan hem worden toegediend in depot;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Gvm-maatregel
- legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. STK Slot (Omschrijving: G2462323, zwart, merk: Walfort);
1. STK Slot (Omschrijving: G2462313G2462318, Zwart, merk: Pro Tect);
1. STK Mes (Omschrijving: G2462314, Zwart, merk: RedStone);
1. STK Mes (Omschrijving: G2462320, zwart);
1. STK Mes (Omschrijving: G246232, zwart);
1. STK Hamer.
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
1. STK Personenauto
(Omschrijving: G2459629, blauw, merk: Peugeot, chassisnr: [nummer] , bouwjaar 1997, met papieren, met sleutels);
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[aangever 4]van
€ 500,=,waarvan € 150,= aan materiële schade en € 350,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 4] (feit 1, parketnummer 02-124503-22), € 500,= te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling
10 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat verdachte kan worden geplaatst bij een forensische zorginstelling;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en
mr. J.C.A.M. Los, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 maart 2024.
Mr. Veldhuizen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.