ECLI:NL:RBZWB:2024:1863

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
C/02/404581 / FA RK 22-5759
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
  • mr. Jansen
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over een minderjarige die sinds geboorte bij pleegouders verblijft

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, dat sinds de geboorte bij pleegouders verblijft. De moeder, die onder een ISD-maatregel staat en in een penitentiaire inrichting verblijft, heeft ingestemd met de beëindiging van haar gezag. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek ingediend, waarbij werd gesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen vanwege haar verslavingsproblemen en de omstandigheden waarin zij zich bevindt.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de situatie van de moeder en de ontwikkeling van het kind. Het kind heeft sinds de geboorte een sterke band opgebouwd met de pleegouders, en de rechtbank oordeelde dat het in het belang van het kind is om deze band niet te verstoren. De moeder heeft aangegeven dat zij zich wil richten op haar eigen herstel en dat zij niet in staat is om de nodige aandacht te geven aan gezagsbeslissingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is voor de stabiliteit en het welzijn van het kind.

De rechtbank heeft de Stichting Jeugdbescherming Brabant benoemd tot voogdes over het kind en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante wetgeving, waaronder het Burgerlijk Wetboek en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/404581 / FA RK 22-5759
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Nadere beschikking van de meervoudige kamer over de beëindiging van het gezag
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2021 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. B.S. van Haeften te ’s-Gravenhage,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het nader procesverloop

1.1
Het nader verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 maart 2023 en de daarin vermelde stukken;
- de rapportage van het extra onderzoek van de Raad van 6 november 2023, ontvangen door de rechtbank op 7 november 2023;
- de F9-formulieren van 17 november 2023 en 15 december 2023 en de e-mail van 15 februari 2024 van mr. Van Haeften;
- de e-mail van de Raad van 20 februari 2024;
- de e-mails van de griffier van de rechtbank aan mr. Van Haeften, de Raad en de GI van 20 februari 2024.

2.De nadere beoordeling

2.1
Aan de orde is het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.2
Bij beschikking van 28 maart 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de behandeling van het verzoek van de Raad aangehouden tot 15 november 2023 Pro Forma in afwachting van de aanvullende rapportage van de Raad en de reactie daarop van de advocaat van de moeder, de GI en de pleegouders. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat de moeder na de vorige mondelinge behandeling heeft aangegeven niet meer achter het verzoek van de Raad te staan, omdat zij aan haar verslavingsproblemen wil werken, haar leven een positief vervolg wil geven en in de toekomst zelf voor [minderjarige] wil zorgen. De moeder verbleef op dat moment in de PI in afwachting van de start van haar klinische behandeling. Gezien deze omstandigheden en het gegeven dat de Raad heeft aangegeven dat de regelzaken rondom het ouderlijk gezag (nog) geen frustratie opleveren, heeft de rechtbank overwogen dat eerst bekeken dient te worden of er andere, minder verstrekkende mogelijkheden zijn dan beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] .
2.3
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 26 september 2023 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg zijn verlengd tot 29 september 2024.
2.4
In de aanvullende rapportage van de Raad staat aangegeven dat de Raad het verzoek handhaaft. De moeder verblijft nog steeds in de PI. [minderjarige] heeft viermaal via beeldbellen contact met de moeder gehad. Zij is nog te jong om te begrijpen dat het haar moeder is, maar het is prettig voor de moeder om in ieder geval dit contact te kunnen hebben. [minderjarige] heeft tevens contact gehad met haar halfzus, halfbroertjes en tante. De moeder heeft aangegeven weer achter het verzoek van de Raad te staan. De moeder is zich ervan bewust dat zij zich de komende jaren moet gaan richten op haar eigen herstel en behandeling. Zij heeft aangegeven daarom niet bezig te kunnen zijn met mogelijke gezagsbeslissingen over [minderjarige] . Zij wil zich focussen op het contact met haar. Zij is tevreden over de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders. De moeder heeft geen toestemming gegeven voor vakantie van [minderjarige] naar Turkije met de pleegouders, omdat zij dit te ver vond en zij dit graag zelf met [minderjarige] wil doen. De Raad vraagt zich af of de moeder dan voldoende in staat is in het belang van [minderjarige] te denken. Het contact tussen de GI en de moeder verloopt wisselend; de ene keer is het constructief en de andere keer vervalt de moeder in verwijten. Het lukt de moeder dan niet vanuit het belang van [minderjarige] te denken. De Raad acht het in het belang van [minderjarige] om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat dit voor duidelijkheid, rust, zekerheid en stabiliteit voor [minderjarige] zal zorgen. De moeder is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] in een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen door haar forse (verslavings)problematiek, het verblijf in de PI c.q. een behandelsetting (onder de ISD-maatregel) en doordat de moeder [minderjarige] niet kan bieden wat zij nodig heeft. Daarnaast woont [minderjarige] al sinds haar geboorte bij de pleegouders. Het is niet in het belang van [minderjarige] om deze (hechtings)band met pleegouders te doorbreken.
2.5
De advocaat van de moeder heeft per e-mail van 15 februari 2024 aangegeven dat de moeder alsnog kan instemmen met beëindiging van haar gezag en dat een nadere mondelinge behandeling daarom niet nodig is.
2.6
De Raad heeft daaropvolgend aangegeven het verzoek te handhaven en dat er, gezien het standpunt van de moeder, ook vanuit de Raad geen behoefte is aan een nadere mondelinge behandeling. Ook de gezinsvoogd van de GI en de pleegouders hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere mondelinge behandeling.
2.7
De rechtbank heeft aan partijen bericht dat de geplande mondelinge behandeling van 22 februari 2024 niet doorgaat en dat de zaak verder schriftelijk zal worden afgedaan.
2.8
In de beschikking van 28 maart 2023 heeft de rechtbank reeds overwogen dat de moeder kampt met harddrugsverslaving en psychiatrische problemen. [minderjarige] is direct na haar geboorte in het pleeggezin geplaatst. [minderjarige] verblijft sindsdien bij de pleegouders. De moeder heeft als veelpleger een ISD-maatregel van twee jaar opgelegd gekregen. In dat kader verblijft zij in de PI en is zij in afwachting van haar klinische behandeling.
2.9
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals reeds aangegeven heeft de Raad nogmaals naar de situatie van de moeder gekeken. Uit het aanvullende onderzoek door de Raad is (wederom) gebleken dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] in een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn te dragen. Zoals door de moeder ook zelf aangegeven, moet zij zich in de komende jaren richten op haar eigen herstel en behandeling. Het is bewonderingswaardig te noemen dat de moeder inziet dat zij daardoor onvoldoende in staat is de nodige aandacht te kunnen hebben voor gezagsbeslissingen over [minderjarige] . Blijkens artikel 1:247, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) houdt het ouderlijke gezag een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind te nemen. Om invulling te kunnen geven aan het gezag moet een ouder betrokken zijn bij het leven van het kind, bekend zijn met zijn ontwikkeling en weten wat er in de minderjarige omgaat. [minderjarige] woont al vanaf haar geboorte bij de pleegouders. De moeder heeft langere tijd geen contact gehad met [minderjarige] en zij was toen ook onvoldoende bereikbaar om informatie over haar te ontvangen. Zij heeft recent [minderjarige] een aantal keer via videobellen gezien. De moeder is onvoldoende bekend met de ontwikkeling en de persoon van [minderjarige] . De rechtbank acht de moeder niet in staat om een afweging te maken over de factoren die in het leven van [minderjarige] spelen om tot een goede uitvoering van het gezag te kunnen komen. Daarnaast verloopt de samenwerking met de GI wisselend. In dat contact is gebleken dat de moeder niet altijd in staat is voldoende in het belang van [minderjarige] te denken, bijvoorbeeld in het geval van de toestemming voor de vakantie naar Turkije. Gezien voormelde omstandigheden is voortzetting van het gezag van de moeder over [minderjarige] niet in haar belang. De moeder kan [minderjarige] immers niet bieden wat zij nodig heeft. [minderjarige] verblijft in een warm en zorgzaam pleeggezin en daarmee in een veilig opvoedklimaat. [minderjarige] is gehecht aan de pleegouders. De moeder is tevreden over dit pleeggezin.
2.1
Gezien het voormelde is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Daarnaast moet op grond van artikel 8 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) een maatregel niet alleen bij de wet zijn voorzien, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Tevens dient de inmenging in het gezinsleven als gevolg van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel van de maatregel. Het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) is van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat is gebleken dat voortzetting van het gezag schadelijk is voor het kind. Uit het voorgaande blijkt dat ook is voldaan aan deze vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. De moeder stemt in met de gezagsbeëindiging. De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag toewijzen.
2.11
De rechtbank overweegt daarbij dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] zal blijven, ook als zij niet meer het gezag over haar draagt. Het werken aan herstel middels een behandeling door de moeder is ook in het belang van [minderjarige] . Zoals de moeder heeft aangegeven, wil zij zich focussen op (het herstel van) het contact met [minderjarige] .
2.12
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De rechtbank is van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij over [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat een neutrale, professionele instantie op dit moment de voogdij over [minderjarige] zal dragen. De GI heeft op 19 december 2022 zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
2.13
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
2.14
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
2.15
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 1983 te [geboorteplaats 2] , over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2021 te [geboorteplaats 1] ;
3.2
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige Stichting Jeugdbescherming Brabant;
3.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024 door mr. De Graaf, mr. Jansen, mr. Sumner in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.