ECLI:NL:RBZWB:2024:1857

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
10903226 VV EXPL 24-8 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van studio wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en de gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseres vorderde ontruiming van studio [nummer 1] aan de [adres] vanwege een huurachterstand van € 7.275,00. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat de vordering tot ontruiming in een bodemprocedure zou worden toegewezen tegen [gedaagde 1], die erkende dat zij huurachterstand had. Echter, de vordering tegen [gedaagde 2] werd afgewezen, omdat hij geen huurder was van de studio en er geen huurovereenkomst met hem tot stand was gekomen.

De procedure begon met dagvaardingen voor beide gedaagden op 8 februari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 februari 2024. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde 1] de studio niet had verlaten na de beëindiging van de huurovereenkomst op 31 maart 2023 en dat de huurachterstand sinds augustus 2023 was ontstaan. De kantonrechter oordeelde dat het belang van [eiseres] om de studio te verhuren aan een huurder die aan zijn verplichtingen voldoet zwaarder woog dan het belang van [gedaagde 1] om de studio te behouden, aangezien zij daar niet meer woonde.

De kantonrechter heeft [gedaagde 1] veroordeeld tot ontruiming van de studio binnen twee weken na betekening van het vonnis en tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is [gedaagde 1] veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. Eijssen-Vruwink.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10903226 \ VV EXPL 24-8
Vonnis in kort geding van 4 maart 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: Recht-oprecht B.V.,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
gedaagde partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
beiden procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of studio [nummer 1] aan de [adres] moet worden ontruimd vanwege een huurachterstand. [gedaagde 2] betwist dat er met hem een huurovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot studio [nummer 1] . [gedaagde 1] erkent dat zij studio [nummer 1] huurt en dat er een achterstand is in de betaling van de huurtermijnen.
1.2.
De kantonrechter zal de vorderingen tegen van [gedaagde 1] toewijzen en [eiseres] niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tegen [gedaagde 2] . De kantonrechter zal hieronder in het vonnis uitleggen waarom dat zo is.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 februari 2024 voor [gedaagde 1]
- de dagvaarding van 8 februari 2024 voor [gedaagde 2]
- de publicatie in de Staatscourant ten behoeve van [gedaagde 2]
- de mondelinge behandeling van 19 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
3. De feiten
3.1.
Op 2 september 2020 is tussen [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een huurovereenkomst voor bepaalde tijd tot stand gekomen met betrekking tot studio [nummer 2] aan de [adres] tegen een huurprijs van € 1.000,00 per maand. Die overeenkomst is per 1 maart 2021 verlengd tot 1 februari 2023.
3.2.
Op 1 februari 2023 is [eiseres] met [gedaagde 1] een huurovereenkomst aangegaan voor studio [nummer 1] voor de duur van twee maanden, namelijk voor de periode van 1 februari 2023 tot en met 31 maart 2023. [gedaagde 1] heeft de studio niet verlaten op
31 maart 2023.
3.3.
[gedaagde 1] heeft de studio medio januari 2024 verlaten, omdat [zorgorganisatie] in afwachting van opvang in een familiewoning een hotel voor [gedaagde 1] heeft geregeld. Er staan nog wel spullen van [gedaagde 1] in studio [nummer 1] .

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert samengevat - ontruiming van de gehuurde studio aan de [adres] , alsmede tot betaling van de huurachterstand van € 7.275,00. Volgens [eiseres] is er sinds augustus 2023 geen huur meer betaald. Ook gedragen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich door hun houding niet als goed huurder.
4.2.
[gedaagde 2] betwist dat hij de huurovereenkomst met betrekking tot [nummer 1] heeft getekend. In studio [nummer 2] heeft hij samen met [gedaagde 1] gewoond, maar - hoewel hij vaak bij [gedaagde 1] is - hij is geen huurder van studio [nummer 1] . [gedaagde 1] mocht studio [nummer 1] huren van [eiseres] , maar alleen als de huurtermijnen via [gedaagde 2] werden betaald vanwege de moeizame relatie tussen [eiseres] en [gedaagde 1] .
4.3.
[gedaagde 1] heeft erkend dat zij een achterstand heeft in de betaling van de huurtermijnen.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
In deze procedure dient ten eerste te worden beoordeeld of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening.
5.2.
Het spoedeisend belang bij de vordering tot ontruiming volgt reeds uit de aard van deze vordering. Dat er sprake is van een spoedeisend belang is overigens ook niet weersproken door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
Toets in kort geding
5.3.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of aannemelijk is dat de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing vooruit te lopen door het treffen van de voorziening zoals gevorderd.
Met [gedaagde 2] is geen huurovereenkomst voor studio [nummer 1] tot stand gekomen
5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is door [eiseres] toegelicht dat [gedaagde 2] in de procedure is betrokken, omdat hij vaak aanwezig is in studio [nummer 1] en voor de betalingen zorgt. Dat hij daar vaak verblijft maakt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter nog niet dat [gedaagde 2] contractspartij is. Hij staat ook niet op de huurovereenkomst als huurder vermeld. Bovendien is het [eiseres] zelf geweest die de studio aan [gedaagde 1] wilde verhuren, maar alleen als [gedaagde 2] voor de betalingen zorgt. [gedaagde 2] heeft daarover nog nader verklaard dat hij het geld voor de huur van [gedaagde 1] kreeg en hij dat geld aan [eiseres] betaalde. Dat [gedaagde 2] – op verzoek van [eiseres] – betalingen heeft verricht namens [gedaagde 1] , betekent nog niet dat er tussen [eiseres] en [gedaagde 2] een huurovereenkomst tot stand is gekomen.
5.5.
Nu voorshands vast staat dat [gedaagde 2] geen huurder is van studio [nummer 1] , is hij niet de juiste partij om in rechte te betrekken. [eiseres] zal niet ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2] .
Huurachterstand
5.6.
Hoewel er tussen [eiseres] en [gedaagde 1] een huurovereenkomst bestond tot
31 maart 2023, heeft [gedaagde 1] de studio op dat moment niet verlaten. [gedaagde 1] heeft daarna nog betalingen verricht aan [eiseres] . Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] [gedaagde 1] heeft gewezen op het feit dat de huurovereenkomst zou zijn beëindigd of dat [eiseres] (eerder) actie heeft ondernomen om [gedaagde 1] uit de studio te krijgen. Bovendien heeft [eiseres] de vergoedingen die zij vordert ook als huurachterstand aangeduid. Hiermee is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter de overeenkomst stilzwijgend verlengd. Uit het overzicht bij de dagvaarding (productie 7) blijkt dat de achterstand in januari 2024 € 6.275,00 bedraagt. Door [eiseres] is € 7.275,00 gevorderd, wat overeenkomt met de achterstand ten tijde van dagvaarden (op 8 februari 2024). Omdat [gedaagde 1] de huurachterstand heeft erkend staat niet ter discussie dat die achterstand nog moet worden betaald. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de vordering tot betaling van de huurachterstand van [eiseres] in een bodemprocedure zal slagen, zodat het bedrag aan niet betaalde huurtermijnen van € 7.275,00 zal worden toegewezen.
5.7.
[eiseres] vordert primair de wettelijke rente over € 7.275,00, te rekenen vanaf 1 augustus 2023, de datum dat de gestelde termijn van 7 dagen was verlopen. Maar dat is niet toewijsbaar. Alleen de maand juli 2023 was op dat moment deels niet betaald
(€ 275,00). De overige achterstallige huurtermijnen zijn pas vanaf 1 augustus 2023 opeisbaar geworden, zodat [gedaagde 1] voor het grootste deel van de vordering (€ 7.000,00) nog niet in verzuim was. Daarom kan deze gevorderde rente over € 7.275,00 niet worden toegewezen. De rente van 8 februari 2024, zoals subsidiair gevorderd, is wel toewijsbaar.
Ontruiming van de studio
5.8.
Vaststaat dat [gedaagde 1] sinds augustus 2023 de huur niet meer heeft betaald. Door de huurachterstand is sprake is van een tekortkoming die niet gering van betekenis is. Ook het belang van [gedaagde 1] om de studio te behouden, terwijl zij daar niet meer woont en deze niet meer zal gaan bewonen weegt niet zwaarder dan het belang van [eiseres] om de studio weer te kunnen verhuren aan een huurder die aan zijn huurverplichtingen voldoet. Het is dan ook voorshands aannemelijk dat ook de vordering tot ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Dit betekent dat ook deze vordering zal worden toegewezen. Hierbij is de gevorderde ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis een redelijk termijn.
Proceskosten
5.9.
[gedaagde 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Nu [eiseres] niet ontvankelijk is verklaard in haar vordering tegen [gedaagde 2] , worden de kosten van de dagvaarding ten behoeve van [gedaagde 2] niet meegenomen in die proceskosten. Dit heeft ook te gelden voor de kosten van publicatie in de Staatscourant. Voor de vergoeding van BRP kosten zal niet meer wordt toegekend dan het in dit geval redelijke en gebruikelijke forfaitaire bedrag van € 0,62 (excl. btw).
De proceskosten van [eiseres] B.V. worden daarom begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.314,37
5.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar vorderingen tegen [gedaagde 2] ,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gehuurde aan de [adres] (studio [nummer 1] ) te [plaats] te verlaten en te ontruimen met al hetgeen van [gedaagde 1] is onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen aan [eiseres] ,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om te betalen aan [eiseres] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 7.275,00 aan achterstallige huur, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 februari 2024 tot de dag van voldoening,
6.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 1.314,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2024.