ECLI:NL:RBZWB:2024:1848

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
02/097052-22, 02/075065-21, 02/155627-21, 02/079675-23 (gevoegd ter terechtzitting)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging van een ambtenaar in functie en veroordeling voor openlijk geweld en mishandeling

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging van een ambtenaar in functie, omdat er geen redelijke vrees bestond dat het misdrijf daadwerkelijk zou worden gepleegd. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan vier keer openlijk geweld, een mishandeling en een belediging van een ambtenaar. De rechtbank legde een taakstraf op van 160 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf. De zaak omvatte verschillende parketnummers, waarbij de verdachte betrokken was bij geweldsdelicten in Tilburg tussen 2020 en 2022. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een belast verleden en de noodzaak voor begeleiding door de reclassering. De rechtbank besloot om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/097052-22, 02/075065-21, 02/155627-21, 02/079675-23 (gevoegd ter terechtzitting)
parketnummer tul: 02/099115-18
vonnis van de meervoudige kamer van 19 maart 2024
in de strafzaken tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
parketnummer 02/155627-21:
op 7 augustus 2020 in Tilburg samen met anderen openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] heeft gepleegd;
parketnummer 02/075065-21:
1: op 8 maart 2021 te Tilburg samen met een ander openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] heeft gepleegd;
2: op 10 december 2020 te Tilburg [slachtoffer 3] heeft mishandeld;
3 en 4: op 16 maart 2021 te Tilburg [slachtoffer 4] heeft bedreigd en beledigd;
parketnummer 02/097675-23:
op 15 april 2022 samen met anderen openlijk geweld tegen [slachtoffer 5] heeft gepleegd, dan wel [slachtoffer 5] heeft mishandeld;
parketnummer 02/097052-22:
op 18 april 2022 in Tilburg samen met anderen openlijk geweld tegen [slachtoffer 6] heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02/155627-21
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De officier van justitie vordert de tenlastelegging verbeterd te lezen in die zin dat in het feit is gepleegd op 7 augustus 2020 en niet op 7 augustus 2021.
Parketnummer 02/075065-21
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Parketnummer 02/097675-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Hij vordert partiële vrijspraak voor het ten laste gelegde letsel, omdat onvoldoende uit het dossier blijkt welk letsel verdachte heeft veroorzaakt.
Parketnummer 02/097052-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft begaan. Hij vordert partiële vrijspraak voor het ten laste gelegde letsel, omdat onvoldoende uit het dossier blijkt welk letsel verdachte heeft veroorzaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02/155627-21
De beslissing of de fout in de tenlastelegging verbeterd kan worden gelezen dan wel als kennelijke misslag moet worden beschouwd, laat de verdediging over aan de rechtbank. Afhankelijk van het antwoord op die vraag kan het ten laste gelegde feit worden bewezen dan wel dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Parketnummer 02/075065-21
De verdediging bepleit partiële vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van feit 2 wordt aangevoerd dat slechts eenmaal door verdachte is geslagen. Ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten wordt geen verweer gevoerd.
Parketnummer 02/097675-23
De verdediging bepleit partiële vrijspraak van het primair ten laste gelegde. De strafverzwarende omstandigheid kan niet bewezen worden verklaard. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummer 02/097052-22
De verdediging bepleit vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/155627-21
De rechtbank constateert dat in de tenlastelegging als pleegdatum is opgenomen 7 augustus 2021 in plaats van 7 augustus 2020. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat het incident heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2020. Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat zij op 7 augustus 2020 bij de McDonalds in Tilburg was. Omdat verdachte niet is geschaad in haar verdediging, zal de rechtbank de pleegdatum verbeterd lezen. Het is immers voor verdachte steeds duidelijk geweest op welk strafbaar feit het ten laste gelegde ziet en wat haar daarbij verweten wordt.
Vast staat dat verdachte samen met een groep op 7 augustus 2020 bij de McDonalds in Tilburg was. Een van de medeverdachten had ruzie met aangever [slachtoffer 1] . Zij heeft met een vuist op het hoofd van aangever geslagen en vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte] zich met de ruzie bemoeid. Volgens de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 1] hebben verdachte en de medeverdachte aangever tegen het hoofd, op de benen en tegen het lichaam geslagen. De rechtbank acht op basis hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er is getrapt of geschopt. Verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Parketnummer 02/075065-21
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 8 maart 2021 samen met twee anderen, waaronder [medeverdachte] , in het Spoorpark in Tilburg was. Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart door verdachte en de medeverdachte te zijn geslagen en geduwd, als gevolg waarvan zij is gevallen en haar pols heeft gebroken. De NN getuige bevestigt het verhaal van aangeefster en ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij aangeefster heeft geslagen en geduwd. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat er aan de haren van aangeefster is getrokken of tegen haar lichaam is geschopt. Verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feiten 2 en 4
Omdat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend en door de verdediging geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 maart 2024;
- de verklaring van aangever [slachtoffer 3] , d.d. 10 december 2022, pagina’s 46 e.v. van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2021060940 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant;
- de verklaring van aangever [slachtoffer 4] , d.d. 16 maart 2021, pagina’s 57 e.v. van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2021060940 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank heeft geen twijfels over de vraag of verdachte de ten laste gelegde woorden richting de verbalisant heeft geuit, omdat daarvoor voldoende wettig bewijs in het dossier zit. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een veroordeling ter zake van bedreiging echter vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. De rechtbank heeft uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging dat de gebruikte woorden konden leiden tot een dergelijke redelijke vrees. Gezien de omstandigheden waaronder het verhoor heeft plaatsgevonden en verdachte nadrukkelijk meermalen heeft verzocht om haar niet meer onder druk te zetten en haar medicatie te geven, dienen haar uitlatingen opgevat te worden als een emotionele ontlading als gevolg van frustratie en onmacht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
Parketnummer 02/097675-23
Vast staat dat verdachte op 15 april 2022 samen met een groep, waaronder [medeverdachte] , aangeefster [slachtoffer 5] op de Spoorlaan heeft aangevallen. Aangeefster kreeg klappen in haar gezicht, ook met de vuist, en is geduwd. [getuige 2] verklaart dat aangeefster op de grond terecht kwam en dat aangeefster toen werd getrapt en geslagen. Aangeefster verklaart dat degenen die haar geslagen hebben verdachte en de medeverdachte zijn. Ter zitting bekent verdachte aangeefster te hebben geslagen. Uit de camerabeelden blijkt dat er nog trappende bewegingen worden gemaakt als aangeefster op de grond ligt. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat aangeefster met kracht tegen de grond is gegooid en getrapt. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat het aan het slachtoffer toegebrachte letsel is ontstaan door de geweldshandelingen van verdachte. Verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Parketnummer 02/097052-22
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het aan het slachtoffer toegebrachte letsel is ontstaan door de geweldshandelingen van verdachte. De rechtbank zal verdachte daarvan zonder nadere motivering vrijspreken.
Omdat verdachte het ten laste gelegde feit voor het overige heeft bekend en door de verdediging geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 maart 2024;
- de verklaring van aangeefster [slachtoffer 6] , d.d. 18 april 2022, pagina’s 10 e.v. van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2022098316 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant;
- het proces-verbaal van bevindingen nummer 4 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 18 april 2022, pagina’s 17 e.v. van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2022098316 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/155627-21
op 7 augustus 2020 te Tilburg, openlijk, te weten, aan het Piusplein in de McDonalds, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] :
- meermalen met kracht te slaan tegen het hoofd en de benen en het bovenlichaam;
Parketnummer 02/075065-21
1
op 8 maart 2021 te Tilburg, openlijk, te weten, in het Spoorpark, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] :
- meermalen, met kracht te slaan en stompen tegen het hoofd en het lichaam, en
- met kracht te duwen tegen het lichaam;
2
op 10 december 2020 te Tilburg, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] eenmaal met kracht te slaan in het gezicht;
4
op 16 maart 2021 te Tilburg, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] (hoofdagent bij de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling
heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "kanker wout" en "kanker mongool" en "kanker idioot";
Parketnummer 02/097675-23
op 15 april 2022 te Tilburg openlijk, te weten op de Spoorlaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 5] , welk geweld bestond uit het:
- een duw geven en slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 5] en vervolgens
- meermalen slaan en/of trappen en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 5] , terwijl die [slachtoffer 5] op de grond lag;
Parketnummer 02/097052-22
op 18 april 2022 te Tilburg openlijk, te weten op de Heuvelring, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 6] , welk geweld bestond uit het:
- met kracht vast pakken bij het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 6] en vervolgens
- met kracht tegen de grond gooien en trappen van die [slachtoffer 6] en vervolgens
- meermalen slaan en trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 6] -terwijl die [slachtoffer 6] op de grond lag- en
- op de grond houden van die [slachtoffer 6] en vervolgens liggen op die [slachtoffer 6] en
- over de grond trekken aan de arm van die [slachtoffer 6] en
- met kracht geven van een knietje tegen het hoofd van die [slachtoffer 6] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf dan wel jeugddetentie voor de duur van 66 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Ook vordert hij op te leggen een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis dan wel jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit te volstaan met een deels voorwaardelijke straf. Er wordt verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan wel jeugddetentie langer dan het voorarrest achterwege te laten en de werkstraf iets te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten
Verdachte heeft zich in de periode van 7 augustus 2020 tot 18 april 2022 schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten. Vier van de zes strafbare feiten betreffen openlijk geweld in vereniging tegen een persoon. Zowel verdachte als haar mededader(s) hebben, zonder dat daartoe enige aanleiding was, geweld gebruikt tegen de slachtoffers. De slachtoffers hebben daaraan pijn en letsel overgehouden, zoals ook blijkt uit de overgelegde vorderingen tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] . Door het geweld van verdachte is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en zijn hun gevoelens van veiligheid aangetast. Daarnaast veroorzaakt geweld op de openbare weg maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een mishandeling van een familielid en een belediging van een politieagent.
Persoonlijke omstandigheden
Over verdachte is een reclasseringsrapport opgesteld. Daaruit komt naar voren dat bij een veroordeling gesproken kan worden van een delictpatroon inzake geweld. Het psychosociaal functioneren en sociale netwerk van verdachte wordt gezien als delictgerelateerd. Verdachte kent een belast verleden en heeft veel te maken gehad met (huiselijk) geweld. Daarnaast heeft zij vanaf jonge leeftijd in (gesloten) instellingen of begeleid wonen voorzieningen verbleven en was er sprake van middelenproblematiek. Voor verdachte is het lange tijd normaal geweest om ruzie/problemen met geweld op te lossen. Sinds april 2022 wordt verdachte begeleid door de reclassering en in die periode heeft zij een taakstraf afgerond en deelgenomen aan de CoVa-training. De reclassering heeft intensief samengewerkt met betrokken hulpverlening en op dit moment is verdachte in afwachting van zelfstandige woonruimte. De reclassering acht het noodzakelijk om de ambulante behandeling voort te zetten bij de overgang naar zelfstandig wonen om met verdachte aan gedragsverandering te werken. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld.
De reclassering adviseert om voor de strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens de meerderjarigheid het volwassenenstrafrecht toe te passen en voor de strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens de minderjarigheid het jeugdstrafrecht. Volgens de reclassering is er nauwelijks sprake van pedagogische beïnvloeding en continuering van de schoolgang wordt niet noodzakelijk gevonden. Bovendien zijn de noodzakelijke interventies uitvoerbaar binnen het volwassenenstrafrecht.
Verder adviseert de reclassering om aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, ambulante behandeling bij Fivoor, begeleid wonen of maatschappelijk opvang, een contactverbod met [slachtoffer 6] en een inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van dagbesteding.
Jeugdstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat de bewezen verklaarde feiten gepleegd onder parketnummers 02/155627-21 en 02/075065-21 door verdachte zijn gepleegd toen verdachte nog minderjarig was en de feiten onder de parketnummers 02/079675-23 en 02/097052-22 toen zij al meerderjarig was. Artikel 495, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering biedt de rechtbank de mogelijkheid om kennis te nemen van feiten voor- en na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar. De rechtbank dient dan conform lid 5 van dat artikel een keuze te maken omtrent het toepasselijke sanctiestelsel. De hoofdregel is dat de berechting voor feiten ten tijde waarvan een verdachte de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt, geschiedt volgens het sanctiestelsel van volwassenen. De rechtbank kan echter met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht besluiten voor jongvolwassenen een jeugdsanctie toe te passen indien zij daartoe aanleiding ziet in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Gelet op de relatief korte tijdspanne tussen de strafbare feiten en rekening houdend met het feit dat verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, ziet de rechtbank, anders dan de reclassering, aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van de hierna te noemen duur opleggen. Bij het bepalen van de duur van de taakstraf houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Net als alle betrokkene acht de rechtbank het noodzakelijk dat een deel van die straf voorwaardelijk wordt opgelegd met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zich tijdens de schorsingsperiode aan de voorwaarden heeft gehouden en geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Daarnaast weegt voor de rechtbank mee dat verdachte mee zal werken aan de bijzondere voorwaarden en zij daar de komende periode nog intensief mee bezig zal zijn. Gelet hierop acht de rechtbank het niet passend om ook een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Omdat verdachte inmiddels al twee jaar wordt begeleid door Reclassering Nederland ziet de rechtbank geen aanleiding om het toezicht op te dragen aan de jeugdreclassering.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 15 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. In de zaak met parketnummer 02/075065-21 is de redelijke termijn gestart op 16 maart 2021, omdat verdachte op die dag in verzekering is gesteld.
Tot aan dit vonnis is een periode van drie jaar (maak een keuze)verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak zestien maanden(vul de feitaanduidingen in). Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Daarom zal als compensatie de taakstraf verder worden gematigd.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 160 uur met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met [slachtoffer 6] en de inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van dagbesteding.

7.De benadeelde partijen

Vordering [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder parketnummer 02/075065-21 onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 609,40 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert hoofdelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 385,-, bestaande uit het eigen risico, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Hij vordert de benadeelde partij in het restant van de schadevergoedingsvordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor het deel van de vordering dat ziet op het eigen risico. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 385,-, bestaande uit materiële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 8 maart 2021.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de overige schade vergoed is door de zorgverzekeraar, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil (vul de feitaanduidingen in)
)] (vul de feitaanduidingen in)en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering [slachtoffer 5]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 5] , ter zake van het onder parketnummer 02/079675-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 109,- aan materiële schade, € 2.000,- aan immateriële schade en € 17.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de materiële en immateriële schade te matigen, en te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De onderbouwing van de affectieschade kan wat hem betreft worden aangemerkt als onderbouwing voor de immateriële schade.
7.5
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren dan wel gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid, omdat onderbouwing daarvan ontbreekt.
Ten aanzien van de immateriële schade wordt verzocht om die aanzienlijk te matigen en een bedrag tussen de € 200,- en € 400,- toe te wijzen.
De verdediging verzoekt het deel van de vordering dat ziet op de affectieschade af te wijzen.
7.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 750,- billijk. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 15 april 2022.
Voor het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte. De stelling dat de schoenen van de benadeelde partij onder het bloed zaten en niet konden worden schoongemaakt is niet nader onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor wat betreft de affectieschade overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft direct schade geleden door het bewezen verklaarde feit en zodoende kan zij geen aanspraak maken op affectieschade. Bovendien blijkt uit de nadere toelichting van de benadeelde partij dat de onderbouwing eigenlijk ziet op immateriële schade. De vordering zal daarom voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil (vul de feitaanduidingen in)
)] (vul de feitaanduidingen in)en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie verzoekt het OM niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de voorwaardelijke straf onder parketnummer 02/099115-18 van de kinderrechter die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 4 april 2019. De vordering tot tenuitvoerlegging is na het verstrijken van de proeftijd ingediend.
De verdediging bepleit primair eveneens het OM niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering tot tenuitvoerlegging na het verstrijken van de proeftijd is ingediend. Subsidiair verzoekt de verdediging om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen gelet op het tijdsverloop.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging na het verstrijken van de proeftijd is ingediend. De rechtbank zal het OM daarom niet-ontvankelijk verklaren.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 266, 267, 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/075065-21 onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02/155627-21
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
parketnummer 02/075065-21
feit 1:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2:mishandeling
feit 4:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
parketnummer 02/097675-23
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
parketnummer 02/097052-22
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Ringbaan West 275, 5037 PD Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo vaak als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, zal deelnemen aan een gedragsinterventie, aangeboden door Fivoor of soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten of meewerkt aan ambulante woonbegeleiding te bepalen door de reclassering;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag 2] 2003, zo lang het OM dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
Ter zake van parketnummer 02/075065-21
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 385,-, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (ter zake van parketnummer 02/075065-21), € 385,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Ter zake van parketnummer 02/079675-23
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van € 750,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2022;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij voor zover de vordering ziet op de materiële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 5] (ter zake van parketnummer 02/079675-23), € 750,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de affectieschade;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/099115-18;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Phillips, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 maart 2024.
De oudste rechter is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.