ECLI:NL:RBZWB:2024:1846

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
02-0097041-22, 02-155626-21, 02-075064-21, 02-079676-23 (gevoegd ter terechtzitting)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in vereniging door verdachte tegen meerdere slachtoffers

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan vier keer openlijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 2002, samen met anderen op verschillende data openlijk geweld heeft gepleegd tegen vier slachtoffers in Tilburg. De feiten vonden plaats op 7 augustus 2020, 8 maart 2021, 15 april 2022 en 18 april 2022. De rechtbank legde een taakstraf op van 160 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en matigde de taakstraf als compensatie. De verdachte heeft een licht verstandelijke beperking en heeft in de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De rechtbank besloot het volwassenenstrafrecht toe te passen, ondanks de mogelijkheid van een jeugdsanctie, omdat de verdachte in staat is haar leven zelfstandig in te richten. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/097041-22, 02/155626-21, 02/075064-21, 02/079676-23 (gevoegd ter terechtzitting)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 maart 2024
in de strafzaken tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlasteleggingen

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
parketnummer 02/155626-21
op 7 augustus 2020 in Tilburg samen met anderen openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] heeft gepleegd;
parketnummer 02/075064-21
op 8 maart 2021 te Tilburg samen met een ander openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] heeft gepleegd;
parketnummer 02/097676-23:
op 15 april 2022 samen met anderen openlijk geweld tegen [slachtoffer 3] heeft gepleegd, dan wel [slachtoffer 3] heeft mishandeld;
parketnummer 02/097041-22:
op 18 april 2022 in Tilburg samen met anderen openlijk geweld tegen [slachtoffer 4] heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 02/155626-21
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De officier van justitie vordert de tenlastelegging verbeterd te lezen in die zin dat in het feit is gepleegd op 7 augustus 2020 en niet op 7 augustus 2021.
Parketnummer 02/075064-21
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Parketnummer 02/097676-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Hij vordert partiële vrijspraak voor het ten laste gelegde letsel, omdat onvoldoende uit het dossier blijkt welk letsel verdachte heeft veroorzaakt.
Parketnummer 02/097041-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Hij vordert partiële vrijspraak voor het ten laste gelegde letsel, omdat onvoldoende uit het dossier blijkt welk letsel verdachte heeft veroorzaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 02/155626-21
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit. De verdediging kan zich vinden in een verbeterde lezing van de tenlastelegging.
Parketnummer 02/075064-21
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
Parketnummer 02/097676-23
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
Parketnummer 02/097041-22
Ten aanzien van dit ten laste gelegde feit wordt geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/155626-21
De rechtbank constateert dat in de tenlastelegging als pleegdatum is opgenomen 7 augustus 2021 in plaats van 7 augustus 2020. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat het incident heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2020. Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat zij op 7 augustus 2020 bij de McDonalds in Tilburg was. Omdat verdachte niet is geschaad in haar verdediging, zal de rechtbank de pleegdatum verbeterd lezen. Het is immers voor verdachte steeds duidelijk geweest op welk strafbaar feit het ten laste gelegde ziet en wat haar daarbij verweten wordt.
Vast staat dat verdachte samen met een groep op 7 augustus 2020 bij de McDonalds in Tilburg was. Een van de mededaders had ruzie met aangever [slachtoffer 1] . Zij heeft met een vuist op het hoofd van aangever geslagen en vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte] zich met de ruzie bemoeid. Volgens de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 1] hebben verdachte en de medeverdachte aangever tegen het hoofd, op de benen en tegen het lichaam geslagen. De rechtbank acht op basis hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft getrapt of geschopt. Verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Parketnummer 02/075064-21
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 8 maart 2021 samen met twee anderen, waaronder [medeverdachte] , in het Spoorpark in Tilburg was. Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart door verdachte en de medeverdachte te zijn geslagen en geduwd, als gevolg waarvan zij is gevallen en haar pols heeft gebroken. De NN getuige bevestigt het verhaal van aangeefster en ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij aangeefster heeft geduwd en mogelijk een stomp heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aan de haren van aangeefster heeft getrokken of haar tegen het lichaam heeft geschopt. Verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Parketnummer 02/097676-23
Vast staat dat verdachte op 15 april 2022 samen met een groep, waaronder [medeverdachte] , aangeefster [slachtoffer 3] op de Spoorlaan heeft aangevallen. Aangeefster kreeg klappen in haar gezicht, ook met de vuist, en is geduwd. [getuige 2] verklaart dat aangeefster op de grond terecht kwam en dat aangeefster toen werd getrapt en geslagen. Aangeefster verklaart dat degenen die haar geslagen hebben verdachte en de medeverdachte zijn. Bij de politie verklaart verdachte dat zij aangeefster heeft getackeld en haar misschien een trap of een knietje heeft gegeven en ook uit de camerabeelden blijkt dat er trappende bewegingen worden gemaakt als aangeefster op de grond ligt. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Met de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte aangeefster met kracht tegen de grond heeft gegooid en getrapt. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat het aan het slachtoffer toegebrachte letsel is ontstaan door de geweldshandelingen van verdachte. Verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Parketnummer 02/097041-22
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het aan het slachtoffer toegebrachte letsel is ontstaan door de geweldshandelingen van verdachte. De rechtbank zal verdachte daarvan zonder nadere motivering vrijspreken.
Omdat verdachte het ten laste gelegde feit voor het overige heeft bekend en door de verdediging geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank de feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 maart 2024;
- de verklaring van aangeefster [slachtoffer 4] , d.d. 18 april 2022, pagina’s 10 e.v. van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2022098316 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant;
- het proces-verbaal van bevindingen nummer 4 van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 18 april 2022, pagina’s 17 e.v. van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2022098316 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/155626-21
op 7 augustus 2020 te Tilburg, openlijk, te weten, aan het Piusplein in de McDonalds, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] :
- meermalen met kracht te slaan tegen het hoofd en de benen en het bovenlichaam;
Parketnummer 02/075064-21
op 8 maart 2021 te Tilburg, openlijk, te weten, in het Spoorpark, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] :
- meermalen met kracht te slaan en stompen tegen het hoofd en het lichaam, en
- met kracht te duwen tegen het lichaam;
Parketnummer 02/079676-23
op 15 april 2022 te Tilburg openlijk, te weten op de Spoorlaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het:
- een duw geven en slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en vervolgens
- meermalen slaan en/of trappen en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag;
Parketnummer 02/097041-22
op 18 april 2022 te Tilburg openlijk, te weten op de Heuvelring, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit het:
- met kracht vast pakken bij het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 3] en vervolgens
- met kracht tegen de grond gooien en trappen van die [slachtoffer 3] en vervolgens
- meermalen slaan en trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] -terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag- en
- op de grond houden van die [slachtoffer 3] en vervolgens liggen op die [slachtoffer 3] en
- over de grond trekken aan de arm van die [slachtoffer 3] en
- met kracht geven van een knietje tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 64 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast vordert hij een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit het jeugdstrafrecht toe te passen. Er wordt verzocht de straf aanzienlijk te matigen en de geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten
Verdachte heeft zich in de periode van 7 augustus 2020 tot 18 april 2022 schuldig gemaakt aan vier keer een openlijke geweldpleging in vereniging tegen een persoon. Zowel verdachte als haar mededader(s) hebben, zonder dat daartoe enige aanleiding was, geweld gebruikt tegen de slachtoffers. De slachtoffers hebben daaraan pijn en letsel overgehouden, zoals ook blijkt uit de overgelegde vorderingen tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Door het geweld van verdachte en haar mededader(s) is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en zijn hun gevoelens van veiligheid aangetast. Daarnaast veroorzaakt geweld op de openbare weg maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
Over verdachte is een reclasseringsrapport opgesteld. Daaruit komt naar voren dat bij een veroordeling gesproken kan worden van een delictpatroon inzake geweld. Het psychosociaal functioneren en sociale netwerk van verdachte wordt gezien als risicoverhogend. Verdachte heeft een licht verstandelijke beperking wat ten tijde van de verdenkingen onder meer leidde tot het maken van verkeerde keuzes. Ook heeft verdachte moeite met het reguleren van haar emoties wat kan leiden tot conflicten en is er sprake van beperkt probleemoplossend vermogen als het gaat om conflicten. Gedurende de ten laste gelegde periode was het voor verdachte erg onrustig in haar leven. Zij had geen stabiele huisvesting en was gestopt met school en werk waardoor zij veelal op straat was met vrienden. Inmiddels heeft verdachte werk en ontvangt zij steun van haar familie. De afgelopen twee jaar heeft zij een positieve ontwikkeling laten zien. Sinds april 2022 wordt verdachte begeleid door de reclassering en in die periode heeft zij de CoVa Plustraining 1 afgerond. De ambulante behandeling bij [zorgorganisatie] is twee keer opgestart, maar nog niet van de grond gekomen. Verdachte heeft wel de behoefte om die behandeling te volgen. De reclassering acht het noodzakelijk om de ambulante behandeling voort te zetten om te werken aan structurele gedragsverandering. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld.
De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Volgens de reclassering is er nauwelijks sprake van pedagogische beïnvloeding. Verdachte richt haar leven zelfstandig in en er is geen sprake van een opleiding die gecontinueerd moet worden. Bovendien zijn de noodzakelijke interventies uitvoerbaar binnen het volwassenenstrafrecht.
Verder adviseert de reclassering om aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot klinische opname), een contactverbod met alle slachtoffers, middelencontrole en ambulante begeleiding.
Ter zitting is daar door de [deskundige] nog aan toegevoegd dat verdachte behandeling nodig heeft voor haar emotie-regulatie en het daarvoor van belang is dat het middelengebruik van verdachte onder controle is. De voorkeur van de reclassering gaat uit naar het volwassenenstrafrecht, omdat de delicten met tussenperiodes hebben plaatsgevonden, verdachte niet naar school gaat en er sprake is van weinig pedagogische beïnvloeding, omdat verdachte mogelijk over gaat naar zelfstandig wonen. De licht verstandelijke beperking is geen harde contra-indicatie voor het volwassenenstrafrecht.
Volwassenenstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de delicten meerderjarig was, maar de leeftijd van 23 jaar nog niet had bereikt. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht biedt de rechtbank de mogelijkheid om voor jongvolwassenen een jeugdsanctie toe te passen, indien zij daartoe aanleiding vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Gelet op het reclasseringsrapport en de toelichting van de deskundige ter zitting is de rechtbank van oordeel dat daartoe geen aanleiding is. Verdachte blijkt in staat haar leven zelfstandig in te richten. Zo heeft zij werk en gaat zij binnenkort mogelijk zelfstandig wonen. Ook is er weinig ruimte voor pedagogische beïnvloeding en volgt verdachte geen opleiding. Bovendien heeft zij een goede klik met haar reclasseringswerker en biedt de JoVo methodiek wat verdachte nodig heeft. De rechtbank zal daarom het volwassenstrafrecht toepassen.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van de hierna te noemen duur opleggen. Bij het bepalen van de duur van de taakstraf houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Net als alle betrokkenen acht de rechtbank het noodzakelijk dat een deel van die straf voorwaardelijk wordt opgelegd met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zich tijdens de schorsingsperiode aan de voorwaarden heeft gehouden en geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Daarnaast weegt voor de rechtbank mee dat verdachte zal meewerken aan de bijzondere voorwaarden en zij daar de komende periode nog intensief mee bezig zal zijn. Gelet hierop acht de rechtbank het niet passend om ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 15 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. In de zaak met parketnummer 02/075064-21 is de redelijke termijn gestart op 16 maart 2021, omdat verdachte op die dag in verzekering is gesteld.
Tot aan dit vonnis is een periode van drie jaar (maak een keuze)verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaar. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met een jaar. Daarom zal als compensatie de taakstraf verder worden gematigd.
Alles afwegend acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 160 uur met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot klinische opname), een contactverbod met alle slachtoffers, middelencontrole en ambulante begeleiding.

7.De benadeelde partij

Vordering [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder parketnummer 02/075064-21 onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 609,40 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert hoofdelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 385,-, bestaande uit het eigen risico, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Hij vordert de benadeelde partij in het restant van de schadevergoedingsvordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen dan wel het schadebedrag aanzienlijk te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 385,-, bestaande uit materiële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 8 maart 2021.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de overige schade vergoed is door de zorgverzekeraar, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil (vul de feitaanduidingen in)
)] (vul de feitaanduidingen in)en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering [slachtoffer 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder parketnummer 02/079676-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 109,- aan materiële schade, € 2.000,- aan immateriële schade en € 17.000,- aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de materiële en immateriële schade te matigen, en te vermeerderen met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De onderbouwing van de affectieschade kan wat hem betreft worden aangemerkt als onderbouwing voor de immateriële schade.
7.5
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit de benadeelde partij ten aanzien van de materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen, omdat een onderbouwing van die kosten ontbreekt.
De verdediging verzoekt het deel van de vordering dat ziet op de affectieschade af te wijzen.
7.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 750,- billijk. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 15 april 2022.
Voor het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte. De stelling dat de schoenen van de benadeelde partij onder het bloed zaten en niet konden worden schoongemaakt is niet nader onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor wat betreft de affectieschade overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft direct schade geleden door het bewezen verklaarde feit en zodoende kan zij geen aanspraak maken op affectieschade. Bovendien blijkt uit de nadere toelichting van de benadeelde partij dat de onderbouwing eigenlijk ziet op immateriële schade. De vordering zal daarom voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil (vul de feitaanduidingen in)
)] (vul de feitaanduidingen in)en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummers 02/155626-21, 02/075064-21, 02/079676-23 en 02/097041-22
telkens: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Ringbaan West 275, 5037 PD Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo vaak als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, onder behandeling zal stellen van Forensisch Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afstemming tussen toezichthouder, behandelaar en verdachte en verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft.
Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik of als het middelengebruik de behandeling stagneert, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal,
nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag 2] 2003, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 3] 2001, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 4] 1954 en [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 5] 2003 zo lang het OM dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte mee zal werken aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle;
* dat verdachte zich zo nodig laat begeleiden door Humantis Homerun of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding start na aanmelding en duurt zolang de reclassering nodig acht. Verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener voor de begeleiding geeft;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
Ter zake van parketnummer 02/075064-21
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 385,-, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (ter zake van parketnummer 02/075064-21), € 385,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 7 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Ter zake van parketnummer 02/079676-23
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 750,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2022;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij voor zover de vordering ziet op de materiële en immateriële schade, niet zijnde affectieschade, niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] (ter zake van parketnummer 02/079676-23), € 750,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- wijst af de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de affectieschade;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. C. Phillips en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 maart 2024.
De voorzitter is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.