ECLI:NL:RBZWB:2024:1839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
23/960
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastingaanslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 328.000 per 1 januari 2021. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 319.000. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen deze waardebepaling en de bijbehorende aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB). De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de waarde heeft vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij referentiewoningen zijn gebruikt die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van de belanghebbende. De rechtbank wijst erop dat de waarde van de woning is bepaald op basis van de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.

De rechtbank wijst het verzoek van de belanghebbende om de zaak te voegen met een civielrechtelijke procedure af, omdat de maatstaven voor beoordeling in beide procedures verschillen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats ] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, gemeente Breda.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 januari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats ] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 328.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Breda voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde van de woning verlaagd naar € 319.000.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam ] en [taxateur] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een tussenwoning uit bouwjaar 1928 met een oppervlakte van 86 m². Het totale perceeloppervlak bedraagt 205 m2. De woning heeft een aanbouw en een berging.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning, zoals door haar op zitting is verklaard, verminderd dient te worden met € 100.000 á € 200.000. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde van € 319.000.
4. Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. Dat staat in artikel 24, negende lid, gelezen in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ. Het oordeel over de aanslag OZB volgt het oordeel over de waarde van het object. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
Deze bepaling strekt zich niet uit tot de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing. Omdat belanghebbende tegen de aanslagen rioolheffing en afvalstoffen geen gronden heeft aangevoerd, blijven die aanslagen buiten de beoordeling.
5. Belanghebbende heeft verzocht om onderhavige zaak te voegen met een bij deze rechtbank lopende civielrechtelijke zaak die ook betrekking heeft op de woning. De rechtbank is van oordeel dat een voeging van deze zaken niet relevant is. In de onderhavige zaak gaat het om de waardering van de woning op grond van de Wet WOZ, waardoor een voeging met de civielrechtelijke procedure, waarin kennelijk sprake is van gesteld onrechtmatig handelen van de buren van belanghebbende, geen noodzaak bestaat. De maatstaven ter beoordeling van beide procedures zijn immers verschillend.
6. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
7. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
7.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
7.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
7.3.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatiematrix ten grondslag gelegd die op 29 januari 2024 door [taxateur] is opgemaakt.
7.4.
In de taxatiematrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 336.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , alle te [plaats ] . In de taxatiematrix zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
Zijn de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning?
7.5.
De rechtbank acht de gebruikte referentiewoningen wat betreft uitstraling, ligging, bouwjaar, inhoud en grondoppervlakte voldoende vergelijkbaar met de woning. De referentiewoningen zijn bovendien voldoende dichtbij de waardepeildatum, namelijk binnen één jaar daarvoor of daarna, verkocht. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen kunnen dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen?
7.6.
De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. De verkoopprijzen van de referentiewoningen zijn geïndexeerd naar de waardepeildatum. Aan de berging, aanbouw en/of overkapping zijn afzonderlijke waarden toegekend. Op de m²-prijs van de referentiewoningen zijn vervolgens correcties toegepast voor kwaliteit, onderhoud en voorzieningen. Bij het bepalen van de waarde is immers rekening gehouden met een aftrek van € 22.956 voor het achterstallig onderhoud aan de woning.
7.7.
Belanghebbende bepleit dat de dakopbouw van [adres 5] op de helft van de scheidingsmuur is gebouwd. De buitenpanelen steken circa 9 cm uit over de erfgrens. Hierdoor bepleit belanghebbende dat op haar eigen woning, geen dakopbouw meer geplaatst kan worden. Daarnaast is de EPDM-dakbedekking van [adres 6] tot op de muur van onderhavige woning aangebracht. Hierdoor kan belanghebbende haar dak niet vernieuwen en eveneens geen dakopbouw plaatsen. Bovenstaande heeft volgens belanghebbende een negatieve impact op de WOZ-waarde van de woning.
De heffingsambtenaar bepleit dat uit de beschikbare documentatie blijkt dat belanghebbende desgewenst gewoon een dakopbouw kan plaatsen. De dakopbouw van de buren is hiervoor geen belemmering. Bij de plaatsing van een eigen dakopbouw kan belanghebbende de buitenpanelen van de buren, die deels op haar perceel zijn geplaatst verwijderen, waardoor zij alsnog een eigen dakopbouw kan realiseren. Hierdoor is de dakopbouw van de buren dus geen belemmering, waardoor het geen negatief invloed heeft op de WOZ-waarde. De rechtbank acht aannemelijk dat, het al dan niet volledig kunnen benutten van het dak voor het plaatsen van een dakopbouw geen gevolgen heeft voor de waarde.
7.8.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Garb, griffier, op 18 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44